Een pleidooi voor radicale eenvoud in de aanpak van sociale problemen

Het labelen van iets of iemand als afwijkend staat een duurzame aanpak van sociale problemen in de weg. Bijvoorbeeld bij jongeren zonder stabiele thuissituatie: zij krijgen het stempel ‘zwerfjongere’, maar hebben vooral een dak boven hun hoofd en een adequaat inkomen nodig. Geen nadruk op complexiteit, maar een aanpak van radicale eenvoud.

‘Sommige open deuren kunnen niet genoeg worden ingetrapt’, aldus de dit jaar overleden socioloog Johan Goudsblom.[1] Als hommage aan zijn werk wil ik in deze bijdrage graag gehoor geven aan dit aforisme, met de stelling: zonder de ander geen zelf. Het labelen van iets of iemand als afwijkend verschijnsel is een manier om de status quo te herbevestigen en reproduceren.

In mijn onlangs verdedigde proefschrift gebruik ik dit proces van ‘anderen’ om drie sociale problemen te bestuderen: ‘armoede’, ‘achterstandswijken’ en ‘zwerfjongeren’. Naast een studie van de historische omgang met deze problematiek, heb ik middels actieonderzoek de huidige en toekomstige omgang verkend. Mijn conclusie: wij hebben – met z’n allen – dit soort sociale problemen nodig en houden deze actief in stand. Ik illustreer dit aan de hand van de systemische omgang met jongeren zonder stabiele thuissituatie.

Probleem en oplossing groeien hand in hand, maar niet evenredig

Wat opvalt in de studie naar de omgang met dak- en thuisloosheid onder jongeren is dat – ondanks alle aandacht en collectieve actie – dit sociale probleem nog steeds bestaat en in de afgelopen decennia eerder lijkt toegenomen dan afgenomen. Zo is in de afgelopen twintig jaar bijvoorbeeld het totaal aantal mensen in de maatschappelijke opvang verdubbeld. Het aantal jongeren tussen de achttien en dertig jaar in de opvang is in die periode verdrievoudigd. Het gaat om ruim 12.000 jongeren in 2018.

Wanneer we dit afzetten tegen het aantal mensen dat werkzaam is in de opvang dan zien we een opvallende stijging: ruim zeven keer zoveel als in 1999. Als we kijken naar het geld dat omgaat in de opvang is dat zelfs gestegen met factor dertien. Een reden hiervoor is dat het opvangsysteem in de afgelopen twintig jaar meer gedifferentieerd is geraakt, zo ontstond begin 2000 een opvang specifiek gericht op jongeren. In deze periode is ook een definitie opgesteld van een ‘zwerfjongere’.

Dak- en thuisloosheid is een ervaren realiteit en een sociaal construct

Hoe kan de groei van het opvangsysteem verklaard worden? Het hebben van geen stabiele thuissituatie is enerzijds een ervaren realiteit, een context waarin persoonlijk leed en kansenongelijkheid samenkomen. Anderzijds is dak- en thuisloosheid een sociaal construct, een uitvinding om bijvoorbeeld te onderscheiden in hoeverre iemand onderdeel is van een gemeenschap.

Vanuit deze twee zienswijzen vormt dak- en thuisloosheid een bron van collectieve actie waarin een selecte groep verantwoordelijk wordt gemaakt voor deze problematiek. Deze groep definieert dak- en thuisloosheid, onderzoekt en behandelt deze, en bedenkt methodieken et cetera waardoor zij als het ware de ‘dak- en thuisloze’ creëren.

Iemand wordt tot ‘zwerfjongere’ gemaakt, anderen hebben daar baat bij

De jongeren met wie ik heb samengewerkt ergeren zich aan de reflex dat zij zich als ‘zwerfjongere’ moeten presenteren, omdat ze anders niet geholpen worden. Zij noemen dit ‘de stempel’. Door steeds opnieuw hun verhaal te moeten doen aan hulpverleners en instanties hebben zij het gevoel constant in het verleden te blijven leven. De ‘zwerfjongere’ an sich bestaat niet, maar iemand wordt tot een ‘zwerfjongere’ gemaakt, net zoals gebieden tot een ‘achterstandswijk’ worden gemaakt.

De uitvinding en productie van sociale problemen als ‘dak- en thuisloosheid’ creëren zelfversterkende systemen die afhankelijk zijn van een constante aanwas en uitvergroting van diezelfde sociale problemen. Institutionele personen of partijen – waaronder onderzoekers als ikzelf – hebben baat bij het voortbestaan van deze afwijking. Het creëert bijvoorbeeld legitimatie, financiële middelen en banen. De oplossing wordt daarmee onderdeel van het probleem.

Samenwerken aan alternatieven: ‘de basis op orde’

In mijn onderzoek werkte ik actief samen met collega-onderzoekers, bewoners, jongeren, wijkwerkers en andere deskundigen aan alternatieven voor de jongerenopvang. In de context van jongeren zonder (t)huis bouwden we een alternatief verhaal op rondom ‘de basis op orde’, waarin de nadruk lag op het prioriteren van basale noden en sociale grondrechten zoals onderdak, inkomen en toegang tot onderwijs.

Dit soort experimenten tonen aan dat alternatieven voor de jongerenopvang realiseerbaar zijn. Cruciaal is om deze te borgen in plaats van te blijven hangen in een continue innovatiecarrousel waardoor de toch al precaire situatie van personen, plekken en paradigma’s verder wordt gevoed en versterkt. Naast het opbouwen van alternatieven is het daarom zaak simultaan in te zetten op afbouwprocessen. Zoals de afbouw van allerlei tijdelijke – vaak goedbedoelde – interventies die gebaat zijn bij de instandhouding van jongerendakloosheid. En de afbouw van andere ongewenste praktijken zoals een stigmatiserende taal, een parasitaire schuldenindustrie of het op straat zetten van een jongere uit de jeugdhulp als hij achttien wordt en voor de wet als volwassene wordt gezien.

Geen complexiteit, maar radicale eenvoud

In plaats van het benadrukken van de toegenomen complexiteit van sociale problemen als ‘dak- en thuisloosheid’, ‘achterstandswijken’ en ‘armoede’, stel ik voor om te streven naar radicale eenvoud. In het geval van jongeren zonder stabiele thuissituatie ligt die eenvoud in het waarborgen van sociale grondrechten en basisvoorzieningen zoals een dak boven het hoofd en het bieden van een adequaat minimuminkomen.

Dit vraagt om radicale politieke stellingnames van alle betrokkenen over hun eigen rol in de reproductie van dit soort sociale problemen. Om dan gelijk maar te eindigen met een andere open deur: het voorkomen van sociale problemen, is beter dan het genezen daarvan.

Frank van Steenbergen werkt als onderzoeker bij DRIFT aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en promoveerde onlangs met zijn proefschrift ‘Zonder marge geen centrum: een pleidooi voor rechtvaardige transities’.  

 

Noten

1. Goudsblom, J. (1998). Reserves. Amsterdam: Meulenhoff.

 

Foto: elizabethhakim (Flickr Creative Commons)