Voordat ik het boek las, moest ik enige tegenzin overwinnen, omdat ik Achterhuis medeverantwoordelijk (niet: schuldig) acht voor de afbraak van het sociaal werk rond 1990. Hij betitelde destijds sociaal werk als schadelijk. Daarbij sloeg hij door in zijn kritiek op het toen heersende paternalistische marxisme onder andragologen. Hij baseerde zich op anekdotiek in plaats van empirisch onderzoek.1
Omdat het boek over Hannah Arendt gaat, kon ik het niet laten liggen. Het belang van het denken van Arendt is ook voor het sociaal werk groot.2 Vooral omdat zij het handelen centraal stelt in de betekenis van laten zien wie je bent. En vanwege haar visie dat mensen soms hun eigen kwaad niet zien omdat ze routineus handelen. Lijkt me voor sociaal werkers relevant.
Achterhuis benadrukt dat Arendts werk over het begrip ‘waarheid’ uiterst actueel is
Arendt waarschuwt indringend tegen absolute waarheden, omdat die het gesprek over meningen vernietigen. En ze is beducht voor overheersende sentimenten: daar kun je altijd nee tegen zeggen. Opnieuw beginnen is altijd mogelijk.
Extreem kwaad
Ze werd beroemd (en berucht) met haar verslag van het proces tegen de ‘schrijftafelmoordenaar’ Eichmann. Haar conclusie: het kwaad, lang niet altijd herleidbaar tot boze bedoelingen, heeft geen wortels, maar is banaal, als een schimmel. Gedachteloosheid kan extreem kwaad veroorzaken. Achterhuis legt terecht de link met de kindertoeslagenaffaire.
Uiteraard komt ook Arendts kijk op Israël aan bod. Die komt erop neer dat een woning die mijn buurman niet erkent geen woning is. Arendt, bewonderaar van de Atheense democratie, ziet in Israël de militaire samenleving van Sparta.
Achterhuis benadrukt dat Arendts werk over het begrip ‘waarheid’ uiterst actueel is. Arendt pleit ervoor om de feitelijke waarheid te beschermen. In opinies daarentegen worden feiten geïnterpreteerd en zijn die feiten niet dwingend. Politieke waarheden zijn relatief, maar moeten wel op feiten teruggaan. Leugens maken het samenleven onmogelijk en laten cynisme en geweld opbloeien. Achterhuis onderstreept de ernst van de huidige leugencultuur (p. 330), waarin de waarheid onbereikbaar is, zeker als leugenaars er zelf heilig in geloven.
Hannah Arendt neemt overigens principieel afscheid van het waarheidsidee van Plato. In diens mythe van de grot zitten mensen geboeid en zien ze alleen schaduwen, maar de filosoof ontstijgt de grot en kent de ware ideeën en is dan ook degene die de medeburgers kan besturen. Arendt daarentegen stelt dat waarachtigheid bepaalt wat waar is, niet hoe iets eruitziet. Het gaat om waarmaken, handelen.
Achterhuis is kritisch naar Arendt, omdat ze alleen uit joodse, christelijke en Grieks-Romeinse bronnen putte en niet kosmopolitisch dacht. Ze schreef positief over haar nieuwe vaderland, de VS, maar zonder het lot van de oorspronkelijke bewoners mee te wegen. Over Afrika bleek ze genuanceerder.
Achterhuis verdedigt zijn idool, vooral vanwege haar theoretische consistentie. Hij bewondert haar om het nauwkeurige onderzoek dat zij doet vooraleer zij een oordeel uitspreekt. Hij stelt vast dat Arendt zo iconisch is geworden dat menigeen haar denkbeelden extrapoleert naar het heden en voor haar denkt en spreekt. Zelf wil hij niet zo’n buikspreker zijn.
Radicale denkbeelden
Dat brengt mij op de filosoof Achterhuis. Dit boek zegt minstens zoveel over hem als over zijn idool. Hij vertrekt vanuit radicale denkbeelden. Zo was hij ooit blinde gelovige van Mao.3 Ook verkondigde hij dat loonarbeid afgeschaft moest worden. Gelukkig is hij joviaal genoeg om later zijn ongelijk toe te geven.4 Dat zijn radicaliteit voortkomt uit zijn romantische zoektocht naar ‘verloren schatten’, begreep ik uit het gelijknamige hoofdstuk. Die schatten betreffen geluksgevoelens in tijden van revolutie en verzet. Hij noemt de Hongaarse opstand van 1956 en de anti-apartheidsstrijd in Zuid-Afrika. Hij citeert Camus: ‘Ik kom in opstand, dus wij zijn.’ De euforie van gezamenlijk ervaren vrijheid (te midden van onderdrukking) duurt maar even, waarna de revolutie haar kinderen pleegt op te eten.
De ‘oplossing’ van Achterhuis om collectieve vrijheid te ervaren, vindt hij bij Rosa Luxemburg: ‘bottom-up’-machtsvorming, eerst acties, dan pas organisatie. Dat hij in zijn verhaal over verloren schatten vormen van burgerparticipatie aanbeveelt, steekt magertjes af bij de grootse vrijheidsgevoelens tijdens revoluties.
Achterhuis’ enorme belezenheid staat niet garant voor wijsheid. Wat koop ik voor deze verleidelijke, goede raad? Filosofen mogen knap zijn in het interpreteren van de wereld; het verstrekken van veranderrecepten rechtstreeks vanuit de hersenpan, los van het echte leven, los van Arendts vita activa, en zonder nauwkeurig feitenonderzoek, vind ik dubieus. Die hersenpan heeft verdacht veel weg van Plato’s grot, die Arendt juist zo zorgvuldig ontmantelde.
Jan van Eeden is socioloog en oud-wethouder Sociale Zaken
Hans Achterhuis (2022). Ik wil begrijpen. De onbekende Hannah Arendt, 391 p., Lemniscaat.
Noten
1 J.W. Duyvendak, ‘Hans Achterhuis herlezen’. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, september 2019
2 J. Hartman, ‘Over handelen in sociaal werk’. Denken over sociaal werk, Acco 2021
3 H. Achterhuis, Filosofen van de derde wereld, Ambo 1975, en Arbeid, een eigenaardig fenomeen, Ambo, 1984
4 M. Ham & J. Uitermark, interview met Achterhuis. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, augustus 2010