Jeugdzorg, we krijgen er maar geen genoeg van

Tien jaar geleden deden 125 duizend jongeren een beroep op de jeugdzorg, vorig jaar bedroeg hun aantal 400 duizend. Een toename die vooral gemeenten veel tijd en geld kost. Waar is die groei aan te wijten, en kan ze gestopt worden? De Agenda voor de Toekomst, een bundel over de contouren van de zorg in 2025, geeft antwoord.

De Agenda voor de Toekomst is een initiatief van Beweging 2025, een vereniging die de zorg fundamenteel wil veranderen. De bundel bespreekt onder meer de jeugdzorg. Dat doet ze op basis van interviews en netwerkbijeenkomsten met hoogleraren, lectoren en andere mensen die er in die sector toe doen.

Waarom we meer jeugdzorg willen

De vraag die in het hoofdstuk over jeugdzorg voorop staat, is waarom we met zijn allen steeds vaker een beroep doen op deze zorg. Een belangrijke reden voor die toename is dat jongeren onder andere omstandigheden opgroeien en de rol van ouders is veranderd. Wat ook meespeelt, is de stijging van het aantal echtscheidingen, evenals de toegenomen prestatiedruk en het vele gebruik van sociale media.

Daarnaast problematiseren we ‘gewoon’ gedrag meer dan eerst: drukke kinderen krijgen gemakkelijk de diagnose ADHD, dyslexie of hoogbegaafdheid. De problematisering van gedrag heeft te maken met de ‘geluksfactor’: mensen hanteren een hoge geluksnorm. Alles wat daar niet aan voldoet, levert teleurstellingen op en moet worden verklaard.

In het verlengde daarvan moeten kinderen aan steeds hogere eisen voldoen. Als ze dat niet kunnen, wordt er al snel een reden gevonden om de jeugdzorg in te schakelen in plaats van kinderen hun eigen ontwikkelingsweg te gunnen.

Voorts is er de invloed van de pedagogiek. Deze discipline beschrijft niet alleen steeds meer ‘afwijkend’ gedrag onder jongeren, maar introduceert ook steeds nieuwe behandelvormen. Het vaker diagnosticeren van angst, depressiviteit en dyslexie levert gemakkelijk klanten en biedt tevens een groeimarkt voor psychologen, al dan niet in dienst van reguliere instellingen.

Ook de invloed van de sociale media laat zich gelden. De onzekerheid van jongeren tussen 12 en 16 jaar wordt door de sociale media versterkt, doordat deze vaak perfectie prediken.

Ten slotte is het grotere beroep op de jeugdzorg een gevolg van haar betere toegankelijkheid. Sinds ze belegd is bij gemeenten, zie je een groei conform het adagium ‘hoe toegankelijker een voorziening, hoe groter het gebruik’. Doordat de jeugdzorg meer en meer in wijkteams wordt ondergebracht, blijft de groei alleen maar aanhouden.

Lage prijs en mindere kwaliteit

Bij de transitie van de Jeugdzorg kortte het Rijk 15 procent op het zorgbudget. Het idee was dat gemeenten dichter bij de burgers staan en daardoor de zorg aan hen effectiever en goedkoper kunnen organiseren. Het Rijk hield er echter geen rekening mee dat transities altijd tijd en geld kosten. Het resultaat? Lange wachttijden, cliënten die niet altijd de juiste zorg krijgen, beheersmatig werken als norm en veel trajecten die niet worden afgemaakt.

Een ander centraal element van de transitie van de jeugdzorg is de introductie van de marktwerking, waardoor de onderlinge concurrentie tussen de zorgaanbieders sterk is toegenomen. In het bestaande systeem van aanbestedingen zien jeugdzorgorganisaties zich gedwongen om tegen lage prijzen een breed zorgpakket aan te bieden en een breed scala aan cliënten te accepteren.

Het leveren van passende zorg vraagt niet zozeer om concurrentie - zeker niet als dat ten koste gaat van de kwaliteit - maar veel meer om samenwerking. Dat laatste is in de filosofie van de marktwerking echter al gauw problematisch.

Wat evenmin helpt, is dat het gemeenten aan kennis ontbreekt om het kaf van het koren te scheiden. Zonder goed zicht op kwaliteit, blijft de prijs als enige concurrentiefactor over en ontstaat er ‘a race to the bottom’, met alle vervelende gevolgen van dien voor de zorgverlening.

De grotere vraag naar jeugdzorg heeft vooral betrekking op de ambulante jeugdhulp en de jeugd-ggz. Een van de doelen van de Jeugdwet is om deze stijging terug te dringen en het beroep op vooral de specialistische (zware) jeugdhulp te verminderen.

Speerpunten voor transformatie

Alhoewel de transformatie van de jeugdhulp centraal zou moeten staan, hebben gemeenten en andere betrokkenen hun tijd en energie de afgelopen jaren vooral besteed aan organisatorische, technische en financiële aanpassingen. Nu deze fase grotendeels is afgerond, ontstaat er meer ruimte en tijd om de wettelijke mogelijkheden tot transformatie beter te benutten.

Bij de transformatie moet een aantal praktische speerpunten voorop staan:

Verbetering van de pedagogische basis (kinderopvang, school, familie, vrijetijdsvoorzieningen): de nadruk moet liggen op het leren omgaan met normaal, maar niet altijd gemakkelijk gedrag en op een stimulerend pedagogisch klimaat.

Versterken van de preventie, als we bijvoorbeeld minder pestgedrag willen, dan moeten we afspraken gaan maken met scholen, ouders, én kinderen. Dienen we te kiezen voor een brede maatschappelijke aanpak.

Transformatie om de einddoelen te realiseren. Om kinderen gezond, veilig en kansrijk te laten opgroeien, behoren alle betrokken partijen in dezelfde richting te denken over de centrale elementen van de transformatie. Dat gebeurt tot nu toe onvoldoende. Om dit voor elkaar te krijgen, dient er ruimte, tijd, capaciteit en vertrouwen gecreëerd te worden.

Verbetering van de eerste lijn. Vooral de werkwijze van wijkteams kan beter.

Versterken van de duurzame effectiviteit van de intensievere jeugdzorg. Weten wat wel en niet werkt, in combinatie met een brede maatschappelijke aanpak – gemeenten, scholen, sportverenigingen en buurthuizen - zal de effectiviteit van de intensieve jeugdzorg aanmerkelijk kunnen vergroten.

Wat de kwaliteit van de jeugdzorg ook ten goede kan komen, is een betere borging van inhoudelijke kennis en ervaring. Er zijn databanken, kenniswerkplaatsen, symposia met best practices, maar als we echt duurzame veranderingen willen, dan moeten we de mensen om wie het gaat, de ouders en de kinderen, er veel meer bij betrekken.

Een echte transformatie van de jeugdzorg vereist innige samenwerking tussen alle partijen die betrokken zijn bij het opgroeien en opvoeden van kinderen. En daarvoor mag het Rijk best wat meer geld uittrekken.

Jaap Jan Brouwer is auteur en mede initiatiefnemer en oprichter van het platform Koplopers in de Zorg. Dit artikel is een bewerkte samenvatting van het hoofdstuk Jeugd uit ‘Agenda voor de Toekomst, Contouren van de Zorg in 2025’. De bundel  is een uitgave van Uitgeverij De Graaff in Utrecht.

 

Foto: Joël Overbeck via Unsplash.com

Dit artikel is 5096 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Een aantal aanbevelingen in dit stuk kunnen helpen.
    Maar er is nog iets anders. Ik werkte 40 jaar in ‘de’ jeugdzorg. Gaandeweg ondervond ik dat jeugdzorg een instituut is geworden waaraan je taken en kritiek kunt toeschuiven. Dat is makkelijk.
    Opvoeden heb ik moeten leren, zoals iedereen dat moet leren. Ik heb veel gehad aan mijn zelfverworven inzicht: zet vaker een ontspannen, vriendelijk gezicht op. Dat nodigt uit tot praten. Groet iedereen, vooral ook jonge mensen. U zult versteld staan hoe vaak jongeren verrast zijn met de aandacht. Praat over alledaagse onderwerpen, het gesprek kan zich vanzelf verdiepen. Dat lucht anderen op, vooral ook jongeren.
    De les: opvoeden begint echt bij jezelf en niet bij ‘de’ jeugdzorg. En ook dit: niet elke opvoeding lukt, net zo min als elk huwelijk, er zijn veel concurrerende invloeden. Hoewel de meeste kinderen goed terechtkomen, kan in een aantal situaties snel, extra zorg voor de jeugd dringend nodig zijn.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *