Eigen schuld, dikke bult?

Als mensen de kans krijgen om dieper te kijken dan de oneliners, blijken ze best wel solidair te zijn. We hebben als samenleving toch immers afgesproken dat we zorgen voor elkaar? Het betoog van de Belgische filosoof Ignaas Devisch lijkt ook voor Nederland op te gaan.

De woorden waarmee we spreken zijn nooit neutraal. Ons taalgebruik is voortdurend in evolutie en toont aan hoe we naar de wereld kijken. Zo waren er in Vlaanderen eerst gastarbeiders, daarna migranten en vervolgens illegalen, moslims, fundamentalisten en zelfs kutmarokkanen.

Dezelfde evolutie zien we in ons spreken over mensen die een uitkering ontvangen. We noemen ze profiteurs, luieriken, egoïsten, en bij uitbreiding en soms zelfs gewoon letterlijk, maar dan met nog meer cynisme: werklozen, bijstandtrekkers of zorggenieters. Dat die woorden bestaan, zegt veel over onze samenleving anno 2015.

Die evolutie is er niet zomaar gekomen. Sinds Hans Achterhuis in 1979 zijn boek lanceerde over ‘De markt van welzijn en geluk’ is het niet meer opgehouden: de welzijnszorg zou de mensen in de zorg houden en afhankelijk maken. Recent nog deed de Britse psychiater Theodore Dalrymple dat in verschillende van zijn boeken nog eens dunnetjes over. De zorg bepampert de mensen en daar moeten we dringend vanaf, zo schrijft hij. Bepaalde politieke figuren in België zijn er danig door geïnspireerd.

‘De welzijnszorg zou de mensen in de zorg houden’

De zorg voor welzijn zou een hangmat zijn en dus moeten we al die potverterende burgers empoweren of responsabiliseren. Indien dat niet tot succes leidt, dan is de conclusie dat dit het gevolg is van hun individuele karaktereigenschappen. Ze worden zwak, lui of onaangepast genoemd.

Die terugkeer van het individuele schuldmodel klinkt stoer, maar waarop is het gebaseerd? Waar zijn de cijfers die dat zwart op wit aantonen? Waar zijn die horden van levenslange steuntrekkers en profiteurs? Er is een periode geweest waarin alles de schuld was van het systeem. Dat was een karikatuur, maar zijn we vandaag niet beland in de omgekeerde farce? Niets lijkt nog de schuld van het systeem.

Maar wat moeten we dan met pakweg de determinanten van gezondheid, het belang van de woonomgeving, ons sociale netwerk en alle factoren die mee ons gedrag bepalen? Al die zaken zijn door onderzoek toch in kaart gebracht, dus waarom blijven we die negeren?

Waarom terugkeren naar de negentiende eeuw toen onder invloed van degeneratietheorieën de arbeiders in de grote steden verweten werd dat ze de normen en waarden van het hogere volk bedreigden en dringend aan heropvoeding toe waren? We kunnen dit soort fundamentele vragen niet uit de weg gaan.

Kunnen ‘genieten’ van zorg is de bedoeling

Wat maakt een samenleving tot een samenleving? Minstens twee zaken. We leven en dat is iets anders dan overleven of dag in dag uit te moeten strijden om te bestaan. En ten tweede: we doen dat samen. We spreken af dat we zorgen voor elkaar.

Daarom hebben we een model gecreëerd dat die zorg bereikbaar maakt voor iedereen. Het is dan ook de nadrukkelijke bedoeling dat we ‘genieten’ van die zorg. Stel je eens het omgekeerde voor. Je opent toch ook geen restaurant met de bedoeling om slecht eten te serveren? Anders gezegd, kunnen genieten van zorg en steun is het summum van ons samenlevingsmodel, samen met het zich ontplooien naar eigen smaak en voorkeur.

Begrijp me niet verkeerd: we dragen allemaal onze verantwoordelijkheid in dat geheel. Maar zonder die individuele component buitenspel te plaatsen, is een samenleving wel degelijk mee verantwoordelijk voor de problemen die ze genereert. Sociale ongelijkheid voorop. En dus is het logisch dat daar zorg tegenover staat.

Een samenleving is mee verantwoordelijk voor de problemen die ze genereert’

Dat aspect is nu juist de grote afwezige in vele vertogen die vandaag overheersen. Dat is een vorm van intellectuele nalatigheid. Het is veel te gemakkelijk om sociale problemen te reduceren tot individuele gebreken. Dat leidt tot een vorm van selffulfilling prophecy: als we voortdurend zeggen dat iemand zelf de schuld heeft aan zijn of haar problemen, dan ga je dat na een tijd zelf geloven.

Uit een enquête over gezondheidszorg uit 2013 bleek dat steeds meer Vlamingen minder solidair zouden zijn met mensen die lijden aan leefstijlziektes, die te maken hebben met eten, drinken, roken, beweging. In de bevraging moesten mensen kiezen uit twee stellingen. Voor iets niet kiezen, betekent dus noodgedwongen voor iets anders kiezen. Dat is een zeer vluchtige en oppervlakkige manier van peilen naar menselijke voorkeuren. Als je maar enkele seconden nadenkt en dan een keuze moet maken, is er geen tijd voor nuance en complexiteit. Je reageert impulsief op een oneliner. Zo werken enquêtes.

‘Het beeld dat er geen solidariteit meer bestaat, klopt niet’

Maar daarna wordt dat vergeten en worden de resultaten geïnterpreteerd alsof er geen solidariteit meer bestaat. En vervolgens wordt het beleid daarop afgestemd. We moeten dat beeld sterk bestrijden, want het klopt niet. Door de Koning Boudewijnstichting werd een tijd geleden een burgerlabo georganiseerd waarin vrijwilligers uit alle lagen van de bevolking, drie weekends lang bijeenkwamen om na te denken over terugbetaalbaarheid van medische interventies. Toen ik dit initiatief mocht opvolgen, kreeg ik een heel ander beeld van die ‘niet-solidaire’ burger.

Voorbij de oneliners heerst een ander patroon

Terwijl eerst de oneliners schering en inslag waren, zag je geleidelijk aan heel andere patronen opduiken. De participanten discussieerden met elkaar, leerden nuanceren en stelden hun overtuigingen bij. De belangrijkste conclusie uit het rapport was, dat aan het einde van de rit door de participanten een duidelijk pleidooi werd gehouden voor onvoorwaardelijke solidariteit. En dat is hen echt door niemand ingefluisterd.

‘De zorg voor elkaar heeft altijd het verschil gemaakt’

Als mensen de tijd krijgen om over de werkelijkheid na te denken zoals ze echt is – complex, gelaagd, genuanceerd – zijn ze best wel tot veel solidariteit bereid. Alle tendentieuze berichten ten spijt, zijn we er blijkbaar niet zomaar van overtuigd dat de zorg een hangmat is waar je niet meer uit raakt of wil. En met dat beeld moeten we verder doen. De zorg voor elkaar heeft altijd het verschil gemaakt en zal dat ook in de toekomst doen. Het maakt dat het leven een beetje meer gewicht krijgt dan de dood, hoe licht die ook kan zijn.

Ik besluit met een stukje uit een dialoog aan het einde van de film ‘21 grams’ van de Mexicaanse regisseur Inarritu. Daarin zegt iemand het volgende: ‘How many lives do we live? How many times do we die? They say we all lose 21 grams... at the exact moment of our death. Everyone. And how much fits into 21 grams? The weight of a chocolate bar.’

Onze zorg voor welzijn is de zorg voor die 21 gram. Het is het lichte gewicht van een chocoladereep, maar het heeft de symboliek van het goede leven. Het lijkt weinig, maar het betekent zoveel.

Ignaas Devisch is professor ethiek, filosofie en medische filosofie aan de Universiteit Gent en de Arteveldehogeschool.

Dit artikel verscheen op site www.sociaal.net, het Belgische platform voor sociaal werk, welzijn en gezondheid.