Filantropie compenseert geluksmachine niet zomaar

De overheid bezuinigt en de goedgeefse burger zorgt er vervolgens voor dat de collectieve voorzieningen overeind blijven en dat goede doelen geld krijgen. Die liberale opvatting behoeft enige correctie: minder subsidie wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd en ook nog eens willekeurig.

‘We gaan de geluksmachine uitzetten’, zei minister-president Mark Rutte trots tijdens de Algemene Beschouwingen van 2010. De liberalen domineren voor het eerst sinds lange tijd het beleid in Nederland en zetten een trend voort waarin de overheid steeds meer taken overlaat aan particuliere initiatieven. Het liberalisme ziet meer in vrijwillige dan in georganiseerde solidariteit, zoals Fleur de Beaufort onlangs betoogde.

Politiek heeft weinig oog voor filantropie

De oproep aan burgers meer zelf bij te dragen past in de politieke ideologie van lage belastingen, kleine overheid, vrije markten en grote inkomensverschillen. De staat kan of wil niet alles regelen, dus moeten burgers zelf geld geven aan cultuur of vrijwillig hun buurthuis beheren. Het convenant dat Mark Rutte op 21 juni 2011 sloot met de Filantropische Sector is een teken van herwaardering van het particulier initiatief. Nu de overheid zich terugtrekt zou de filantropie, maatschappelijke betrokkenheid en vrijwillige inzet van burgers een grotere maatschappelijke betekenis kunnen krijgen. Toch is er een schrijnend gebrek aan aandacht voor filantropie in het politieke debat; het onderwerp staat bij geen enkele politieke partij op de agenda.

Wat kan filantropie betekenen in een tijd van bezuinigingen? De kapitale vraag van de huidige tijd is welke invloed de afname van subsidies van de overheid hebben op de inkomsten van goededoelenorganisaties. Een aardige metafoor hiervoor is het waterbed: als de ene helft wordt ingedrukt, stijgt de andere helft. De overheid bezuinigt, maar burgers compenseren de afname in subsidies. Dit zou mooi uitkomen, nu de overheid de komende jaren nog verder bezuinigt. Het is echter ook mogelijk dat burgers meedoen met de bezuinigingen van de overheid. Dit effect kunnen we ‘zwaan-kleef-aan’ noemen.

Veel beleidsmakers geloven dat minder overheidsinvesteringen leidt tot een toename van particulier initiatief. Maar bestaat dat waterbed eigenlijk wel? Het is haast ongelofelijk dat er in Nederland geen onderzoek is gedaan naar de invloed van subsidies op de inkomsten van goededoelenorganisaties. Nederlandse economen, hoe goed zij ook zijn, houden zich er niet mee bezig. Letterlijk al het serieuze wetenschappelijke onderzoek dat hier naar gedaan is, gaat over het buitenland. De relevante vraag voor beleid is welke invloed overheidssubsidies hebben op private bijdragen, en vooral in welke omstandigheden die effecten optreden. Er zijn drie partijen die deze effecten beïnvloeden: burgers, fondsenwervende organisaties en de overheid.

Directe en indirecte effecten van overheidsbeleid

Burgers beïnvloeden het waterbedeffect door de manier waarop zij met hun geefgedrag reageren op een afname van subsidies. In de economie worden dit de ‘directe effecten’ van overheidsbemoeienis genoemd. In Geven in Nederland, het tweejaarlijkse onderzoek van de Werkgroep Filantropische Studies aan de Vrije Universiteit, vragen we mensen of ze meer geld zullen doneren wanneer de overheid bezuinigt op maatschappelijke organisaties. Slechts 1 op de 20 zegt meer te gaan geven. Deze 5 procent is geen gemiddeld clubje: het zijn mensen die al veel meer doneren dan anderen. Hoogopgeleiden die vaak naar de kerk gaan, vaak gevraagd worden om een donatie en veel sociale druk ervaren om te geven. Het zijn bovendien mensen die het belangrijk vinden om voor anderen te zorgen en veel plezier halen uit geven. Kortom, het is niet Jan met de Pet die bezuinigingen wil opvangen.

We hebben dezelfde vraag voorgelegd aan Nederlanders met een netto vermogen boven de € 60.000. Onder deze vermogenden zegt ongeveer 19 procent meer te gaan geven als de overheid bezuinigt. Nog steeds niet veel, maar een hoger percentage dan onder de groep die representatief is voor de gehele bevolking. Fondsenwervende organisaties gaan zich steeds meer richten op deze vermogende donateur, denk aan mecenaten in de cultuursector.

Goededoelenorganisaties bepalen mede wat de donateur geeft en hoe die donateur reageert op veranderingen in het overheidsbeleid, zo blijkt uit recent onderzoek van economen naar inkomsten en uitgaven van organisaties in de Verenigde Staten en Canada. Zij spreken hier over de ‘indirecte effecten’ van veranderingen in overheidssubsidie. Voor Nederland is tot nu toe onbekend hoe groot deze invloed is. Hoe reageren goededoelenorganisaties op een verlaging van subsidies? Gaan ze dan meer inzetten op fondsenwerving, of juist minder?

Hogere subsidies, hogere giften

Een eerste blik op de indirecte effecten in Nederland krijgen we door te kijken naar cijfers van het Centraal Bureau Fondsenwerving. In een jaar nadat goededoelenorganisaties meer inkomsten uit fondsenwerving halen, nemen de inkomsten uit overheidssubsidies vaak toe. En andersom, als organisaties hogere subsidies krijgen, zijn de inkomsten uit fondsenwerving in het jaar erna hoger. Er lijkt dus sprake te zijn van een indirect zwaan-kleef-aan effect. Voor een deel kan dit verklaard worden uit de investering die organisaties doen in fondsenwerving: als inkomsten uit subsidies toenemen, gaan fondsenwervende organisaties in het daaropvolgende jaar vaak meer investeren in fondsenwerving.

Ook de overheid kan invloed uitoefenen op geefgedrag, bijvoorbeeld door het effect van de Geefwet te beïnvloeden. In afwachting van de goedkeuring van de wet door de Europese Commissie werden voorlichtingscampagnes om de wet bekend te maken uitgesteld en durfden culturele organisaties het niet aan op grote schaal donateurs te wijzen op de mogelijkheden die de wet biedt. Meer in het algemeen geldt dat als overheden fondsenwerving belemmeren, de inkomsten uit giften zullen achterblijven. In de sector ontwikkelingssamenwerking heeft de overheid geprobeerd een zwaan-kleef-aan effect te creëren door aan goededoelenorganisaties die subsidie aanvragen uit de zogenaamde Medefinancieringsgelden (MFS) als voorwaarde te stellen dat zij minimaal 25 procent van de totale begroting uit giften verkrijgen. Hoe dit soort overheidsinitiatieven uitwerkt, moet nog blijken.

De terugtrekkende overheid wordt niet zomaar gecompenseerd door burgers, direct noch indirect. De geluksmachine van Rutte staat uit, maar mensen zeggen niet meer te gaan geven als de overheid bezuinigt, en inkomsten van goededoelenorganisaties uit fondsenwerving en overheidssubsidies versterken elkaar in veel gevallen.

Verwacht niet te veel

Filantropie kan als alternatieve vorm van financiering voor publieke doelen een plaats krijgen in de toekomst van wat ooit ‘de verzorgingsstaat’ heette. We moeten echter niet teveel verwachten van de filantropie. Als we alles aan de voorkeuren van donateurs overlaten, dreigen er tekorten aan collectieve voorzieningen te ontstaan waar onvoldoende draagvlak voor is, zoals opvang voor drugsverslaafden, en overschotten aan andere voorzieningen, zoals gespecialiseerde ziekenhuizen voor kinderen met kanker. Veel mooie dingen kunnen verdwijnen als de politiek blijft geloven in het sprookje van het waterbed.

Aandacht moet uitgaan naar de voorwaarden waaronder mensen bereid zijn iets bij te dragen. Filantropie kan tot prachtige resultaten leiden, maar de hulp van overheden is daarbij hard nodig. Overheden zijn in staat om liefdadige giften te bevorderen door fondsenwerving de ruimte te geven of bijvoorbeeld giften te verdubbelen. Politici moeten publieke taken niet zomaar over de schutting gooien bij het maatschappelijk middenveld, maar in samenspraak met organisaties naar een nieuwe verdeling zoeken waarbij publieke en particuliere bijdragen elkaar ondersteunen.

René Bekkers en Arjen de Wit werken bij de Werkgroep Filantropische Studies van de Vrije Universiteit. Dit artikel is gebaseerd op een deel van de oratie die René Bekkers op 25 april uitsprak ter aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar 'Sociale aspecten van prosociaal gedrag'. De auteurs danken Ad Graaman voor het beschikbaar stellen van de CBF-cijfers.