Het nationale humeur over de samenleving ontleed

Veel Nederlanders zijn somber over de samenleving. Verkiezingsuitslagen, demonstraties en maatschappelijke discussies worden vaak verbonden aan dit negatieve gemoed. Onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau analyseren het maatschappelijk onbehagen.

Terugkerende lezers van Sociale Vraagstukken zullen denken: nóg een studie naar maatschappelijk onbehagen? Al in 2013 riep de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling op dit onbehagen niet te beschouwen als het einde van een maatschappelijk debat, maar als het begin. En om de meerstemmigheid erachter te erkennen, met onbehagen als ‘veelkoppig verschijnsel dat er voor iedereen anders uitziet’.

Eefje Steenvoorden stelde in 2016 dat maatschappelijk onbehagen gaat over het gevoel van ‘wantrouwen in menselijk kunnen, verlies van ideologie, van politieke macht en van gemeenschapszin en een groeiende sociaaleconomische kwetsbaarheid’ en besprak de gevolgen van dat onbehagen voor onze democratie. Bram van Vulpen en Martin Schulz bespraken in 2017 de meervoudigheid van maatschappelijk onbehagen dat het niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen veel voorkomt en dat het onbehagen vooral gaat over groepen die zich niet gezien en niet gehoord voelen.

Verhoogd maatschappelijk onbehagen bij bepaalde groepen kan de legitimiteit van de democratische rechtsstaat onder druk zetten

En recent lieten Will Tiemeijer en Anne-Greet Keizer (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) zien dat wat mensen meemaken in hun eigen leven en de grip die ze hebben op hun eigen leven van invloed zijn op de oordelen over de samenleving.

Bij wie en waar?

Wat hebben wij daar nog aan toe te voegen? Maatschappelijk onbehagen is van alle tijden en leeft onder veel Nederlanders, maar verschilt wel tussen groepen en tussen gebieden. En een verhoogd maatschappelijk onbehagen bij bepaalde groepen in de samenleving kan de legitimiteit van de democratische rechtsstaat onder druk zetten en voor maatschappelijke spanningen zorgen.

In onze studie stellen we daarom bij wie en waar in Nederland maatschappelijk onbehagen meer voorkomt en waarom. We hebben gewerkt met uitgebreide vragenlijsten die zijn ingevuld door Nederlanders uit een representatieve steekproef uit de samenleving (Verschil in Nederland (ViN)-enquête, 2019 –2020, bijna 7000 respondenten). Hiermee kunnen we maatschappelijk onbehagen multidimensionaal meten, goed de verschillen tussen groepen en het relatieve belang van diverse hulpbronnen waar mensen (niet) over beschikken in kaart brengen, evenals regionale verschillen en de spreiding in houdingen over politiek en maatschappij.

Collectieve machteloosheid

Door recente maatschappelijke discussies, bijvoorbeeld over klimaat en stikstof, gaat het vaak over een veronderstelde kloof tussen de (Rand)stad en het platteland. Met onze gegevens kunnen we meer inzicht geven waarover maatschappelijk onbehagen gaat en hoe het verschilt tussen Nederlanders, zowel binnen als tussen gebieden. We voldoen daarmee aan de oproep van de RMO om meer zicht te krijgen op de diversiteit achter dat onbehagen.

Het maatschappelijk onbehagen heeft vooral te maken met hulpbronnen waar mensen over beschikken

We volgen Eefje Steenvoordens definitie van maatschappelijk onbehagen als een reeks aan algemene bezorgdheden over de samenleving. Mensen hebben het idee dat de samenleving achteruitgaat. En onbeheersbaarheid is een belangrijk onderdeel van de definitie, een ervaren collectieve machteloosheid om zaken ten goede te keren (Steenvoorden 2016).

Kernbevinding

De kernbevinding van ons onderzoek is dat het maatschappelijk onbehagen vooral te maken heeft met hulpbronnen waar mensen over beschikken en hun persoonlijke opvattingen over samenleving en politiek en minder met (kenmerken van) hun woonplaats. Naast economische hulpbronnen zoals opleiding en inkomen, zijn ook gezondheid, communicatievaardigheden, toegang tot bepaalde sociale netwerken en culturele voorkeuren belangrijk om verschillen in maatschappelijk onbehagen te duiden. Ook hoe mensen hun eigen maatschappelijke positie inschatten en of ze zich onderdeel voelen van de Nederlandse samenleving, is gerelateerd aan maatschappelijk onbehagen.

Van een kloof in maatschappelijk onbehagen tussen inwoners van verschillende regio’s is geen sprake

Daarnaast zijn de zorgen en politieke standpunten onderliggend aan dat onbehagen divers en hangen vaak ook nog anders samen voor deze verschillende groepen. Zo vinden sommigen dat Nederland te veel doet om klimaatverandering tegen te gaan en voelen zich hier onbehagelijk over, terwijl anderen juist vinden dat er te weinig gedaan wordt. Maatschappelijk onbehagen kent dus verschillende politieke inkleuringen voor verschillende groepen in Nederland.

Plattelandsgemeenten

Maatschappelijk onbehagen is weliswaar gemiddeld iets hoger onder inwoners van plattelandsgemeenten buiten de Randstad, maar verschillen in onbehagen tussen bewoners binnen gemeenten zijn altijd nog groter dan de verschillen tussen gemeenten. Kenmerken van iemands woonplaats (zoals vergrijzing en de lokale economie) hebben slechts een bescheiden invloed op maatschappelijk onbehagen. Ook in de Randstad wonen mensen met veel maatschappelijk onbehagen en dit onbehagen hangt sterker samen met bijvoorbeeld opleiding dan met woonplaats. Van een kloof in maatschappelijk onbehagen tussen inwoners van verschillende regio’s is dus geen sprake.

De ongelijkheden in hulpbronnen en kansen, van iedereen en overal, moeten aandacht krijgen van beleid

Wel ervaren inwoners van plattelandsgebieden buiten de Randstad gemiddeld genomen sterker dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor hun regio en dat is daar een belangrijk component van maatschappelijk onbehagen.

Wat kunnen beleidsmakers doen?

Het is belangrijk niet te sturen op het gevoel van onbehagen, maar om de verschillen, de onderliggende zorgen en problemen van mensen beter in beeld te krijgen en daarvoor concrete oplossingen te bieden. De ongelijkheden in verschillende hulpbronnen en kansen, van iedereen en overal in Nederland, moeten aandacht krijgen van beleid. Deze ongelijkheden moeten worden aangepakt vanuit een brede visie op welvaart, door naast economische hulpbronnen ook andere hulpbronnen zoals sociale contacten en gezondheid mee te nemen. De aanpak moet gericht zijn op gelijke behandeling en het bevorderen van inclusie.

Het kunnen omgaan met en vertegenwoordigen van verschillende politieke houdingen en meerstemmigheid vormt de kern van onze democratie. Om te zorgen dat burgers beter gehoord worden en ze gemaakte keuzes beter begrijpen, kan het helpen werk te maken van democratische vernieuwingen (zoals het correctief referendum en burgerberaden). Transparantie, representativiteit en inclusie zijn daarbij cruciale randvoorwaarden.

Wat betreft de ervaring dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor de regio is het belangrijk dit te erkennen, aandacht te hebben voor regio-specifieke uitdagingen, oplossingen te formuleren in goed overleg met regionale partners en te zorgen voor een goede afweging van regionale belangen. Daarbij is het wel van belang om de onderlinge verschillen tussen burgers binnen gebieden niet uit het oog te verliezen, bijvoorbeeld in opleiding, sociale contacten, of ervaren gezondheid. Ongelijkheden lopen door heel Nederland en moeten voor iedereen en overal aandacht krijgen van beleid.

Bram Geurkink en Emily Miltenburg zijn onderzoekers bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze bijdrage bouwt voort op het onderzoek ‘Somber over de samenleving?’. Aan dit onderzoek werkten ook Twan Huijsmans en Eefje Steenvoorden mee.

Extra leestip van de redactie:

Twintig jaar onderzoek naar de boze burger

 

Foto: Michael Gaida via Pixabay