Het ressentiment van sociale daling

Neerwaartse sociale mobiliteit vergroot politiek wantrouwen, schrijven Stijn Daenekindt, Jeroen van der Waal en Willem de Koster. ‘Het systeem’ wordt verantwoordelijk gehouden voor maatschappelijke daling, terwijl sociaal stijgen als een eigen verdienste wordt beschouwd.

Sociale mobiliteit wordt doorgaans in een positief daglicht beschouwd. Samenlevingen met een grote mate van sociale mobiliteit zouden meritocratisch zijn en grote kansengelijkheid kennen. Maar sociale mobiliteit heeft ook een keerzijde. Mensen kunnen immers ook dalen in plaats van stijgen op de maatschappelijke ladder. Vandaag de dag is dat voor een aanzienlijk deel van de bevolking niet ondenkbaar.

Bovendien kan zelfs ook opwaartse mobiliteit een pijnlijke, negatieve ervaring zijn. Sociaal mobiele individuen worden onttrokken uit de vertrouwde omgeving waarin ze opgroeiden. Door deze ontworteling komen ze terecht in een sociale omgeving waarin ze zich mogelijk nooit volledig thuis voelen. Zowel opwaartse als neerwaartse sociale mobiliteit wordt daarom in de wetenschappelijke literatuur in verband gebracht met verschillende aspecten van levenstevredenheid.

Wie wantrouwt de politiek?

Wat tot op heden echter onderbelicht is gebleven, is dat sociale mobiliteit mogelijk ook een sterke impact heeft op politiek wantrouwen. Politiek wantrouwen hangt samen met allerlei sociale en politieke verschijnselen die doorgaans positief worden gewaardeerd, zoals politieke participatie en democratische stabiliteit. Verschillende stemmen, zoals bijvoorbeeld de OESO, waarschuwen in dit verband voor een alarmerende toename van politiek wantrouwen in Westerse landen.

Om verschillen in politiek wantrouwen te begrijpen, kijken politicologische studies naar de rol van socialisatieprocessen. Hierbij richten sommige onderzoekers zich voornamelijk op socialisatieprocessen tijdens de kindertijd. Op basis van de eerste sociale interacties, zo luidt het argument, ontwikkelen kinderen een algemene notie van vertrouwen, die later bepalend is voor hun vertrouwen in de politiek.

Andere onderzoekers hebben meer aandacht voor ervaringen later in de levensloop en focussen voornamelijk op politieke ervaringen, zoals met politici die hun beloftes niet nakomen of het idee dat de overheid geld verkwist.

Vorming van politiek wantrouwen in de schoolbanken

Deze twee dominante perspectieven laten ervaringen buiten de politieke sfeer die plaatsvinden na de kindertijd, zoals sociale mobiliteit, echter buiten beschouwing. Dit terwijl het erg plausibel is dat sociale mobiliteit van belang is voor politiek wantrouwen, in het bijzonder waar het opleidingsmobiliteit betreft.

Opleidingsniveau is één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste, determinant van politiek wantrouwen. Binnen Westerse democratieën hebben lager opgeleiden gemiddeld genomen veel minder vertrouwen in de politiek dan hoger opgeleiden.

De meeste studies verwijzen naar de substantiële invloed van het onderwijssysteem op politiek wantrouwen. Hierbij luidt het argument dat kinderen in de schoolbanken politieke competenties en attitudes ontwikkelen.

Andere argumenten om het verband tussen opleiding en politiek wantrouwen te duiden, wijzen op de differentiërende rol van het onderwijssysteem. Kinderen die slagen in het onderwijssysteem ontwikkelen ‘pro-systeem’-attitudes. Kinderen die niet slagen ontwikkelen daarentegen ‘anti-systeem’-attitudes. Hier wordt het belang van de wijze waarop individuen hun opleidingsniveau ervaren dus beklemtoond.

Leidt opleidingsmobiliteit tot politiek wantrouwen?

Als deze ervaring inderdaad een rol speelt, dan is het goed mogelijk dat niet alleen het opleidingsniveau zelf relevant is voor wantrouwen in de politiek, maar ook of mensen een hoger of lager opleidingsniveau hebben bereikt dan hun ouders. Als iemand zijn of haar opleidingsniveau negatief evalueert door het te vergelijken met het hogere opleidingsniveau van de ouders, kan dit leiden tot gevoelens van falen en ressentiment ten opzichte van het systeem. Dit kan politiek wantrouwen in de hand kan werken. Aan de andere kant is het mogelijk dat opwaarts mobiele individuen het systeem dankbaar zijn voor hun succes en daardoor juist minder politiek wantrouwen vertonen.

We toetsten deze verwachtingen aan de hand van gegevens over een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking (NELLS data). Allereerst bleek, in lijn met eerder onderzoek, dat zowel het opleidingsniveau van de ouders als dat van de respondent invloed heeft op vertrouwen in de politiek.

Sociale stijging leidt niet tot meer of minder politiek wantrouwen

Wat vooral van belang is, is dat - bovenop de invloed van het opleidingsniveau van de ouders en dat van de respondent - neerwaartse opleidingsmobiliteit bijdraagt aan politiek wantrouwen. Mensen die een minder hoog opleidingsniveau behalen dan hun ouders wantrouwen de politiek sterker dan individuen die niet sociaal mobiel zijn.

Anders dan verwacht leidt opwaartse opleidingsmobiliteit niet tot minder politiek wantrouwen. Maar zulke sociale stijging leidt ook niet tot meer wantrouwen in de politiek, ondanks de nadruk die sommige sociologen leggen op negatieve gevoelens die voortvloeien uit de ontworteling die sociale mobiliteit met zich meebrengt.

Wel ressentiment over de politiek bij sociale daling

Er lijkt dus wel sprake van ressentiment ten opzichte van de politiek bij sociale daling, maar niet van dankbaarheid in geval van sociale stijging. Een mogelijke verklaring ligt bij zogenaamde attributieprocessen. Iemand die falen ervaart, bijvoorbeeld door neerwaarts mobiel te zijn, probeert dat falen te duiden en te verantwoorden aan de hand van oorzaken die buiten het individu liggen (de samenleving, het systeem, politici, etc.).

Succes daarentegen, zoals opwaartse mobiliteit, gaat eerder samen met het benadrukken van interne factoren. Opwaarts mobiele individuen zijn daarom meer geneigd om zichzelf op de borst slaan dan om hun succes toe te schrijven aan anderen of aan de samenleving.

Verschillende vormen van beleid focussen expliciet op het stimuleren van sociale mobiliteit. Daarbij moeten de gevolgen die sociale mobiliteit voor individuen heeft niet uit het oog worden verloren. Wij hebben ons gericht op politiek wantrouwen, maar het is plausibel dat sociale mobiliteit implicaties heeft voor allerlei andere maatschappelijk relevante gevoelens, opvattingen en gedragingen, variërend van stemgedrag en weerstand tegen migratie tot wantrouwen in de wetenschap. Om de bedoelde en onbedoelde gevolgen van beleid te kunnen overzien, moeten dergelijke gevolgen van sociale mobiliteit ook in ogenschouw genomen worden.

Stijn Daenekindt is verbonden aan de afdeling Sociologie van de Universiteit Gent en de afdeling Bestuurskunde en Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Willem de Koster en Jeroen van der Waal zijn beiden verbonden aan de Master Politics & Society van de afdeling Bestuurskunde en Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Deze bijdrage is gebaseerd op: Daenekindt, S., Van Der Waal, J. & De Koster, W. (2017). Social mobility and political distrust: cults of gratitude and resentment? Acta Politica, DOI 10.1057/s41269-017-0050-4.

 Foto: mouton.rebelle (Flickr Creative Commons)