Maatschappelijke opvang moet nog meer inzetten op participatie

Dak- en thuislozen hebben moeite om in de samenleving terug te keren. Gebrek aan geld en sociaal netwerk vormen de bottleneck. Een opvang die creatief te werk gaat en inzet op participatie, verhoogt het welzijn van zijn doelgroep.

Het aantal dak- en thuislozen in ons land is in ruim tien jaar tijd verdubbeld: van 17.800 in 2009 naar 39.300 in 2018 (CBS, 2019). De Federatie Opvang heeft het zelfs over meer dan 70.000 mensen die in 2017 een beroep deden op een voorziening voor maatschappelijke opvang (Federatie Opvang, 2018).

Mensen die dak- of thuisloos zijn, hebben vaak een slechte fysieke en psychische gezondheid. Behalve dat ze geen huis meer hebben, voelen dak- en thuislozen zich vaak eenzaam of buitengesloten. Gevoelens die ook vaak voorkomen bij hun lotgenoten die alweer een woning hebben (Busch-Geersema, 2013).

Het is voor (voormalig) dak- en thuislozen moeilijk om volwaardig mee te doen in de samenleving. Vaak hebben ze geen geld om te sporten of een cursus te volgen, en soms voelen ze zich niet welkom in buurthuis of buurtcafé omdat ze in de ogen van anderen ‘afwijkend’ gedrag vertonen. Uitsluiting om wat voor reden dan ook kan er toe leiden dat dak- en thuislozen zich ongelukkig voelen.

Participatie draagt bij aan kwaliteit van leven

Stichting Maatschappelijke Opvang Breda en omstreken is samen met de Academische Werkplaats Sociaal Werk van Tranzo – het wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn van Tilburg University – enkele jaren geleden een onderzoeksproject gestart naar het effect van maatschappelijke participatie op de kwaliteit van leven van dak- en thuislozen.

Uit dat onderzoek komt naar voren dat de kwaliteit van leven van dak- en thuislozen afhangt van de mate waarin zij meedoen aan de samenleving en van de aard en de omvang van hun sociaal netwerk. Zelfregie speelt een belangrijke rol daarbij. Mensen die het vertrouwen hebben dat ze hun eigen leven vorm kunnen geven en zich daar ook verantwoordelijk voor voelen, participeren meer in de samenleving.

Er is ook een omgekeerde werking: participatie draagt bij tot meer zelfregie.

De rol van geld, leeftijd en opleiding

De maatschappelijke participatie van dak- en thuislozen wordt enerzijds beïnvloed door iemands persoonlijke situatie, en anderzijds door maatschappelijke opvanginstellingen.

Bij de persoonlijke situatie spelen in de eerste plaats leeftijd en opleidingsniveau een rol: voor een jong en hoog opgeleid iemand is het gemakkelijker om deel te nemen aan activiteiten in de buurt of wijk en om nieuwe mensen te leren kennen dan voor een ouder en laag opgeleid persoon.

Ten tweede is het voor mensen die positiever in het leven staan gemakkelijker om te participeren.

En tot slot spelen de financiën een rol: gebrek aan geld vormt maar al vaak een barrière om deel te nemen aan activiteiten of sociale gelegenheden (Rutenfrans-Stupar, 2019).

Wat instellingen kunnen doen

De maatschappelijke opvang kan dak- en thuislozen ondersteuning bieden om hun maatschappelijke participatie te vergroten. Het is van groot belang dat de instellingen vanaf het begin duidelijk maken wat iemand zelf moet doen en welke hulp hij van de opvang kan en mag verwachten.

Daarnaast is het essentieel dat sociaal werkers of hulpverleners een goede relatie opbouwen met de cliënt. Het helpt als zij cliënten erop wijzen dat zij niet alleen praten, maar ook doen. Denk daarbij aan het volgen van een cursus, sporten of inspanningen om werk te vinden. Vaak is het ontplooien van activiteiten beter dan alleen maar één-op-één-gesprekken te voeren, zoals in de hulpverlening helaas nog te vaak gebeurt.

Zelfbeheer en experimenteerruimte

Mensen – of ze nu dak- of thuisloos zijn of niet – gaan pas dingen ondernemen als ze zich veilig voelen. Het is daarom cruciaal dat dak- en thuislozen zich ‘thuis’ voelen in de opvang en voldoende vrijheid ervaren, bijvoorbeeld doordat ze zelf de huisregels kunnen bepalen, en zelf kunnen bepalen hoe ze hun dag invullen.

Ook hun privacy moet zoveel als mogelijk gewaarborgd zijn. Initiatieven op het gebied van zelfbeheer - zoals in Amsterdam, Arnhem en Utrecht – verkennen wat mogelijk is op dit gebied (Tuynman, 2012).

Sowieso moeten opvanginstellingen genoeg experimenteerruimte bieden – ‘scharrelruimte’- zodat medewerkers samen met de doelgroep zelf uit kunnen vinden wat wel of niet werkt (Van Regenmortel & Schalk, 2015).

Een opvangorganisatie die vrijheid en creativiteit van zijn medewerkers stimuleert, verhoogt het welzijn van de dak- en thuislozen en doet daarmee waarvoor het ooit is opgericht.

Miranda Rutenfrans-Stupar is science-practitioner aan Tilburg University, wetenschappelijk onderzoeker bij SMO Breda en docent social work bij Avans Hogeschool. Ze promoveert op 29 november aan Tilburg University op haar onderzoek over dak- en thuislozen.

 

Foto: Bas Bogers (Straatfotografie.com)