Kinderprostitutie: wel vrijwillig maar in onvrije omstandigheden

Afkeurende hulpverleners die het beter weten maken weinig indruk op jonge meisjes in de prostitutie. ‘Ik wil het toch echt’, zegt het meisje. Een idee is om jonge meisjes te wijzen op de paradoxen rondom de idee ‘vrijwilligheid’.

Naarmate we naderen tot de kern van een cultuur, wordt men vaak minder zorgvuldig in de uitleg van haar centrale begrippen. Dat komt omdat bij de uitleg van kernwaarden vaak paradoxen opduiken, die maar moeilijk te vatten zijn. Soms worden jonge meisjes daar de dupe van. Jeugdprostitutie is een groot probleem. In de bestrijding ervan krijgen hulpverleners te maken van een van de grootste paradoxale waarden van onze cultuur: vrijwilligheid.

De paradox is kortgezegd deze: als ‘vrijwilligheid’ zo centraal en belangrijk is in onze cultuur, hoe kan men dan beweren dat een vrijwillig aangegane handeling verkeerd is? Men wil het toch? ‘Ik wil het toch echt’, zegt het jonge meisje. Voor hulpverleners is deze paradox lastig om met mee om te gaan. Men kiest er blijkbaar nogal eens voor om dan te zeggen dat de handeling ‘niet echt vrijwillig was omdat er sprake was van dwang’, zoals deze week op het 8 uur-journaal te horen was.

‘Ik weet toch zelf wel wat ik voel’

Ik kan me eerlijk gezegd wel voorstellen dat jonge meisjes niet erg onder de indruk zijn van dit argument. Men kan er heel eenvoudig op antwoorden: ‘Ik weet toch zelf wel wat ik voel en ik voel heel sterk dat ik dit wil’. Het probleem is dat je dan als hulpverlener klem staat en alleen nog kan zeggen dat je beter dan het meisje zelf weet wat ze voelt en wat goed voor ze is… niet bepaald een argument dat veel indruk maakt op jonge meisjes.

Het is mogelijk een idee om jonge meisjes in deze situatie te wijzen op de paradoxen rondom de idee ‘vrijwilligheid’. Eigenlijk komen in het begrip vrijwilligheid zoals we dat dagelijks gebruiken twee totaal verschillende dingen samen: vrijwilligheid als vrije wilsbeschikking en vrijwilligheid als vrijheid.

Vrijwilligheid als vrije wilsbeschikking en vrijwilligheid als vrijheid

Vrije wilsbeschikking gaat over de vraag: kan ik de daad beschouwen als voortkomend uit mijn interne vrije wil. Hypnose is een aantasting van vrijwilligheid in deze zin. Wanneer men gehypnotiseerd is, heeft men geen vrije wil. Vrije wilsbeschikking vinden we belangrijk omdat we als vrijwillige persoon pas echt een persoon zijn (en geen dier of ding).

Vrijheid heeft te maken met de sociale (en dus externe) omstandigheden waarin een daad zich voltrok. Dwang is een aantasting van ‘vrijwilligheid’ in deze zin. Vrijheid vinden we om allerlei redenen belangrijk; een reden is dat vrijheid een voorwaarde is voor de toekenning van verantwoordelijkheid. Dat is belangrijk voor de orde in de samenleving.

Wanneer iets vrijwillig wordt gedaan maar wel onvrij

Vrijwilligheid als vrije wilsbeschikking en vrijwilligheid als vrijheid gaan meestal samen op. Als het een het geval is, dan ook het ander. Maar soms raakt de twee-eenheid verbroken en dan zitten we in rare situaties. Het geval van de bankemployee die geld overhandigt aan de bankrover onder dreiging van een pistool is een mooi voorbeeld: de handeling is onvrij (want dwang) maar strikt genomen niet onvrijwillig. De bankemployee weet in zo’n geval heel goed wat hij of zij doet. Vanwege de onvrijheid, houden we de bankemployee echter niet verantwoordelijk voor zijn daad, ondanks de vrijwilligheid ervan. Dat is in zekere zin raar omdat vrijheid en vrijwilligheid meestal gelijk opgaan.

Het prostituerende meisje: wel vrijwillig maar in onvrije omstandigheden

Als we het onderscheid tussen vrijwilligheid als vrije wilsbeschikking en als vrijheid in beeld houden, kunnen we anders antwoorden op jonge prostituerende meisjes. We kunnen zeggen: ‘We hoeven niet te betwisten dat jij je betaalde seks-handelingen vrijwillig doet. Het is echter alleen volstrekt irrelevant omdat je je beslissingen neemt in onvrije omstandigheden.

Wij (als samenleving) hebben het recht te stellen dat ons die omstandigheden aangaan. Want als we je laten begaan heb jij straks - wanneer je leven een puinhoop is geworden - een recht om te claimen dat je niet verantwoordelijk bent voor de dingen die je hebt gedaan en nog gaat uitspoken. Je hebt dan een recht te claimen dat wij jou als puber in omstandigheden hebben gelaten die vergelijkbaar zijn met die van de bankemployee.

‘Ik wil dit echt wel’ is een irrelevant argument

Dat kunnen we als samenleving niet hebben, omdat we als samenleving ervoor moeten zorgen dat er zo weinig mogelijk situaties zijn waarin mensen uit vrije wil onvrij handelen. Want het grote probleem daarvan is dat we mensen dan niet verantwoordelijk kunnen houden voor hun daden. Met andere woorden: het argument ‘ik wil dit echt wel’ is irrelevant vanuit het perspectief van de noodzaak mensen handelingen te laten doen onder omstandigheden die (sociaal) vrij zijn. Een beroep op vrijwilligheid kan wel waar zijn maar heeft geen betekenis.

De paradoxen in onze cultuur rondom de waarde ‘vrijwilligheid’ zijn nog een stuk ingewikkelder dan tot dusver aangegeven. Er is een andere paradox die ook opspeelt in relatie tot het prostituerende meisje. Wellicht zouden hulpverleners deze paradox kunnen uitspelen tegen rap argumenterende pubermeisjes, met name wanneer ze onder de invloed van loverboys staan.

Iets zo graag willen dat het niet meer vrijwillig is

Deze paradox heeft te maken met de relatie tussen ‘vrijwilligheid’ en ‘liefde’. Liefde en vrijwilligheid lijken alles met elkaar te maken te hebben. Als je verliefd ben, handel je op basis van een kwadraat van vrijwilligheid, zo lijkt het. Men wil niks liever dan dingen doen op basis van de verliefdheid. Maar ook hier worden we bedrogen door onzorgvuldigheid in het denken.

Men kan niet van alles dat men heel, heel graag wil, zeggen dat het om die reden een vrijwillige handeling is. Een drugsverslaafde wil heel, heel graag drugs maar er is geen sprake meer van vrije wilsbeschikking. Er is sprake van ‘hypnose’ door de drugs. Het gaat hier paradoxaal genoeg om een willen dat zo sterk is, dat het niet meer vrijwillig kan worden genoemd. Dit is relevant omdat nu juist het ideaal van de romantische liefde waar deze meisjes gevoelig voor zijn, is verknoopt met dit paradoxale ideaal van willen-zonder-vrijwilligheid.

Romantische liefde is bij uitstek liefde die men echt niet kan weerstaan. Men kan niet anders! Het is met deze liefde zoals met de protestantse hervormer Maarten Luther toen hij zich moest verantwoorden voor zijn anti-roomse standpunten in de Rijksdag te Worms in 1521: ‘Hier sta ik. Ik kan niet anders’, zei hij toen.

Echte liefde overweldigt en laat geen vrije keuze, denken we

Daarmee drukte hij niet uit dat hij daar vrijwillig stond maar dat hij als door een hogere macht gedwongen was. Dit moest hij doen. Hij handelde dus op een rare manier onvrijwillig. Sterker nog: juist dat rare onvrijwillige willen bewees de waarachtigheid ervan. Zo is het ook met de romantische liefde. Echte (romantische) liefde denken we als liefde die niet de mogelijkheid van een (vrijwillige) keuze laat. De liefde dient te overweldigen.

Dus, het is van tweeën een: ofwel je houdt ‘vrijwillig’ van je loverboy maar dan is er eigenlijk geen sprake van ‘echte’ liefde (juist omdat je de mogelijkheid van een keuze hebt), of er is sprake van echte liefde voor de loverboy, maar dan moet worden erkend dat er geen sprake kan zijn van een vrijwillige handeling. Het argument ‘ik wil het toch’ is hoe dan ook onbruikbaar in het verzet tegen de hulpverlener en door het argument te gebruiken toon je eigenlijk vooral aan wat je bent: een pubermeisje.

Wat heeft de hulpverlening nu aan deze filosofische praat?

Nu kan men zeggen: dit is allemaal wel leuk en aardig maar het allerlaatste waar deze meisjes om verlegen zitten is filosofische praat, hoe spitsvondig ook. Wat je hier alles zegt, is wel waar, maar betekenisloos voor de praktijk van de hulpverlening. Uiteindelijk voelt men zich hierdoor mogelijk alleen maar bespot en niet serieus genomen.

Ik zou me tegen deze aanklacht willen verdedigen door te zeggen dat filosofie (en spot) wellicht kan werken in de omstandigheden waarin deze meisjes zitten. Er is met de romantische liefde nog iets aan de hand dat nogal fnuikend werkt op de mogelijkheden deze meisjes te helpen. Romantische liefde bewijst haar waarachtigheid in het verzet tegen de sociale orde.

Spot en niet serieus nemen is wellicht juist goed

Romeo en Julia, Bonnie en Clyde, Abelard en Heloïse, voor hen allen geldt dat ze zich verzetten tegen de goegemeente en juist daardoor hun liefde aan elkaar bewijzen. Hoe meer de liefde van hen eist in termen van offers, hoe meer waarachtig de liefde. Voor Luther en de vele Protestanten die - na hem - de vuurdood stierven op de brandstapel, geldt in zekere zin hetzelfde: ze bewezen hun liefde tot God in hun bereidheid alles op te geven.

Verzet tegen de hulpverlener en ‘iedereen die het beste met hen voorheeft’ kan daarom door deze meisjes makkelijk worden geïnterpreteerd als een bewijs van liefde. Het filosofisch uitdagen van hun argumentaties is dan mogelijk een middel om tot hen door te dringen.

Dat dit richting spot en niet-serieus nemen kan gaan, is wellicht alleen maar goed: men plaatst zich dan in ieder geval niet aan de kant van ‘de orde van de goegemeente’ waartegen men zich ‘uit liefde’ moet verzetten.

Wim Dubbink is hoogleraar ethiek van bedrijf en organisatie aan de Universiteit van Tilburg.

Foto: Romain Toornier (Flickr Creative Commons)