‘The lower classes smell.’ Met dit citaat uit 1937 van George Orwell opent socioloog Stephanie Lawler haar artikel getiteld ‘Disgusted subjects’ over de klassenkloof in Groot-Brittannië. Het ware geheim, aldus Orwell, van klasse in het Westen is dat de middenklasse walgt van het uiterlijk en gedrag van de lagere klassen. Lawler betoogt dat zulke uitingen van afkeer nog altijd wijdverbreid zijn onder de Britse middenklasse, iets dat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat stigmatiserende (reality) tv-shows of journalistieke reportages over de lagere klassen zelden tot protest leiden. Blijkbaar is de gevoelde afkeer normaal en is het acceptabel die te uiten.
Hoe acceptabel is dat in Nederland? Het voorstel van staatssecretaris Jetta Klijnsma om bijstandsgerechtigden te straffen als zij door ongepaste kleding of gebrek aan verzorging het vinden van werk belemmeren, dwingt ons eens goed naar onze beeldvorming over de lagere klasse te kijken. Het is makkelijk om naar Wilders te wijzen, zoals bijvoorbeeld Henk-Jaap Batelaan doet in een recente bijdrage, maar moeten we niet wat verder kijken en reflecteren op onze eigen beelden van bepaalde groepen in de maatschappij?
Negatieve beeldvorming van aso’s
In de Britse sociologie is regelmatig aandacht voor de verwevenheid van sociale klasse en oordelen over uiterlijk en gedrag. Een voorbeeld is de manier waarop over de blanke lagere klasse wordt gesproken. Zij worden ‘chavs’ genoemd (te vertalen als ‘aso’s’) en alles aan hen wordt als afstotelijk geportretteerd: hun kleding (trainingspakken, minirokjes), juwelen (veel goud, te opzichtig), make-up, en hun keuze voor alcoholische drankjes en muziek. Zelfs hun lichamen zijn weerzinwekkend: te vet en te bloot. Mannen hebben geen controle over hun agressiviteit, vrouwen niet over hun seksualiteit (vandaar geweld en tienerzwangerschappen). Vicky Pollard, een personage uit het tv-programma Little Britain, belichaamt alles wat moreel verwerpelijk zou zijn aan de arbeidersklasse: ‘loud, white, excessive, drunk, fat, vulgar, disgusting’ (Tyler 2008). De beeldvorming is niet alleen een zorg van sociologen: onlangs zond de BBC een lezing uit van auteur Owen Jones, die een boek schreef over de negatieve beeldvorming over de lagere klassen en nu aandacht vraagt voor het feit dat tv-programma’s enkel nog een karikatuur van arme mensen laten zien.
Typisch Brits? Denk even terug aan de mediahype rond de familie van Hanna Tokkie en het feit dat ‘tokkie’ nog steeds een officieel en veelgebruikt woord is voor asociaal. Daarna hadden we het programma Probleemwijken – kunt u zonder moreel oordeel kijken? Op internetsites zoals Fok! en Viva wordt nog veelvuldig geschreven over tokkies, aso’s en ordi’s. Op het Viva-forum vragen aanstaande moeders of de voornaam van hun voorkeur niet teveel ‘tokkie’ klinkt. De link met overlast en crimineel gedrag is snel gelegd, maar in het dagelijks taalgebruik verwijst het woord ‘tokkie’ vaak niet naar criminelen maar naar een bepaalde groep die in bepaalde buurten woont met een bepaalde sociaaleconomische status. Het gaat weliswaar niet specifiek over bijstandsgerechtigden, maar in de beeldvorming is er een flinke overlap tussen ‘tokkies’ en bijstandsontvangers.
Uiterlijk is niet oppervlakkig, maar spreekt boekdelen
Natuurlijk zijn programma’s over de rijken zoals Hoe heurt het eigenlijk? (met Jort Kelder) ook niet vrij van spot. Belangrijk verschil is dat de rijken voor hun levensonderhoud niet afhankelijk zijn van solidariteit en sociale voorzieningen. De lagere klassen kunnen hun afkeer van de hogere klassen uiten, maar het heeft weinig formele consequenties. Tegendraadse rijken kunnen alle oordelen van zich af laten glijden, ze kunnen prima voor zichzelf zorgen en genieten op veel andere vlakken wel respect. Als zij zich ‘anders’ kleden is dat ‘excentriek’, en zelfs als we het onaangepast vinden dan volgt er geen boete.
Een voor de hand liggend bezwaar tegen sanctionering op basis van uiterlijk is dat een oordeel daarover nogal subjectief is. Maar misschien moeten we ons meer zorgen maken als blijkt dat de mensen die de normen vaststellen en bewaken juist unaniem tot een oordeel komen. Volgens de Franse socioloog Pierre Bourdieu is het lichaam de ‘meest onbetwistbare materialisatie van klasse-gerelateerde smaak.’ In het meer recente boek Culture, Class, Distinction schrijven Britse sociologen dat lichamen een eerste oriëntatiepunt zijn voor het classificeren van mensen, omdat de samenleving systematisch verschillende rollen en ongelijke waardering toekent op basis van sociale klasse (voeg daaraan toe: gender, leeftijd, etniciteit). Die rollen en ervaringen markeren het lichaam: hoe anders is het lichaam van een stratenmaker dan dat van een bankdirecteur? Hoe anders ruiken lichamen van mensen die anders eten en (koffie, alcohol) drinken, die roken? Wat doet een drugsverslaving met een lichaam, of het leven op straat? Hoe waarderen we sportieve en gezonde lichamen versus verwaarloosde en zieke lichamen? We weten uit onderzoek dat laag opgeleide mensen vaker een slechte gezondheid hebben en meer stress ondervinden dan hoogopgeleiden. Ook dat tekent zich af op lichamen. Uiterlijk is niet oppervlakkig, het spreekt juist boekdelen.
Esthetische oordelen zijn moreel
Het probleem is volgens Lawler dat esthetische oordelen zich vertalen in morele oordelen. Wat wij ongepast of onsmakelijk vinden vertaalt zich al gauw in een veroordeling van iemands identiteit. Immers, als de norm evident is, wordt normovertreding verdacht: of iemand weet niet beter (en is dus ziek of mentaal zwak), of iemand wil niet beter (en is dus delinquent).
Dat laatste lijkt nu uitgangspunt in het wetsvoorstel: kleding, gedrag en verzorging betreffen ‘keuzes die de bijstandsgerechtigde maakt en waarvan de gevolgen voor zijn verantwoordelijkheid komen’ (memorie van toelichting bij het wetsvoorstel). In feite is de boodschap dat iemands keuzes, en dus diens identiteit, niet deugen. Als al niet duidelijk was dat leven van een uitkering een foute keuze is, wordt de verwijtbaarheid benadrukt door de dreiging van straf.
Uit het SCP-onderzoek Verzorgd uit de bijstand blijkt gelukkig dat klantmanagers zelden sanctioneren op uiterlijk, taal of gedrag. Zij houden zich liever bezig met bijsturen, coachen en re-integratie. Het is gerechtvaardigd (en rechtvaardig) mensen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor het vinden van werk. Adviezen over kleding en uiterlijk kunnen daarbij horen. Maar met deze maatregel kan van coaching, laat staan emancipatie, geen sprake zijn. Je moedigt iemand niet aan door eerst zijn eigenwaarde af te breken.
De strafmaatregel leidt tot systematische rechtsongelijkheid
Met de strafmaatregel beoogt de staatssecretaris rechtsongelijkheid te bestrijden: de praktijk van sanctionering van bijstandsgerechtigden is nu zeer heterogeen. Het is waarschijnlijk dat de mensen die op hun kleding en uiterlijk zullen worden aangesproken geen willekeurige groep mensen zijn. Zoals een klantmanager in het genoemde SCP-rapport zegt: die problematiek is inherent aan de doelgroep. De strafmaatregel leidt dan juist tot systematische rechtsongelijkheid op basis van sociaaleconomische of maatschappelijke status. Met deze maatregel beoogt de regering een boodschap over te brengen aan mensen die een beroep willen doen op de bijstandsuitkering. Maar hij zegt ook iets over hoe wij als samenleving denken over de laagste sociale klasse. De vraag is of wij dat normaal vinden.
Dr. Gwen van Eijk is universitair docent en onderzoeker aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie, Universiteit Leiden. Zij doet onderzoek naar klassenongelijkheid en criminaliteitsbeleid.
Literatuur
Bennett, T., Savage, M., Silva, E., Warde, A., Gayo-Cal, M., Wright, D., & Silva, E. B. (2009) Culture, Class, Distinction. Abingdon: Routledge.
Bourdieu, P. (1984) Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste. Harvard: Harvard University Press.
Lawler, S. (2005) Disgusted subjects: The making of middle‐class identities. The Sociological Review, 53(3): 429-446.
Tyler, I. (2008). ‘Chav Mum Chav Scum’ Class disgust in contemporary Britain. Feminist media studies, 8(1): 17-34.