Vanaf 2015 is de Wajong niet langer toegankelijk voor jonggehandicapten die achttien jaar worden en kunnen werken. Zij vallen sindsdien onder de Participatiewet en hebben daarmee recht op bijstand en hulp van de gemeente bij het vinden van werk. De dienstverlening van gemeenten die aanvankelijk moeizaam op gang kwam, is de afgelopen drie jaar snel gegroeid. Gemeenten hebben meer kennis over wat er nodig is om jonggehandicapten goed te kunnen begeleiden en werken meer samen met nieuwe partijen om deze jongeren passende ondersteuning te bieden. Toch is dit niet genoeg om hen blijvend werk en voldoende inkomen te verschaffen.
Vaker aan het werk
Jongeren met een arbeidsbeperking werken onder de Participatiewet vaker dan jonggehandicapten in de Wajong. Zij hebben minder vaak een flexibel dienstverband, zoals een oproepcontract of een uitzendbaan. Wel hebben zij vaker deeltijdbanen en contracten voor bepaalde tijd. Deze ontwikkeling is in lijn met een bredere maatschappelijke trend waarin alle jongeren vaker een tijdelijke arbeidsrelatie hebben.[1] De stijging in deeltijdbanen kan mogelijk ook worden verklaard doordat nu ook meer jongeren met meer beperkingen een baan vinden dan voorheen (zij kunnen door hun beperking vaak niet fulltime werken).
Financiële prikkel om te gaan werken
Voor veel jonggehandicapten is geld niet de primaire motivatie om te gaan werken. Ze willen werken omdat ze niet thuis willen zitten en omdat ze zich nuttig willen voelen. In tweede instantie zeggen velen dat ze ‘natuurlijk ook geld willen verdienen’. Dat meer jonggehandicapten werken onder de Participatiewet in vergelijking met jongeren in de Wajong komt mogelijk door de financiële prikkel die zij ervaren.
Jongeren met een arbeidsbeperking wonen meestal nog bij hun ouder(s) thuis. De meesten zien uit naar een financieel onafhankelijk, zelfstandig bestaan. Het inkomen van jonggehandicapten onder de Participatiewet is echter lager dan dat van de jongeren in de Wajong. Werk – al dan niet in combinatie met een uitkering – lijkt voor deze jongeren geen garantie te vormen voor financiële onafhankelijkheid, waardoor ze bijvoorbeeld nooit zelfstandige woonruimte zullen krijgen. Dit roept vragen op over de mogelijkheden die arbeidsbeperkte jongeren hebben om duurzaam te kunnen participeren in de maatschappij.
Gedwongen ‘contracthoppen’ geeft onzekerheid
Veel jongeren hebben in hun relatief korte loopbaan verschillende tijdelijke korte contracten gehad. Dit is deels logisch, omdat jongeren vaak moeten ontdekken wat ze echt leuk vinden. Slechts weinigen blijven voor langere tijd bij eenzelfde werkgever aan het werk. Als het vertrek bij een werkgever niet de eigen keus is van jongeren, dan geeft dit zogenoemde ‘contracthoppen’ hen het gevoel telkens te falen en dat is funest voor hun zelfvertrouwen. Er is dus weliswaar continuïteit van werk, maar de tijdelijke contracten bij iedere keer een andere werkgever geven ook veel onzekerheid en leiden soms tot een dalende motivatie om aan het werk te blijven.
Het zijn vooral verkeerde inschattingen en verwachtingen vooraf die aan dit gedwongen ‘contracthoppen’ ten grondslag liggen. Om deze jongeren adequaat te kunnen ondersteunen is het essentieel dat gemeenten, jobcoaches en werkgevers hun beperkingen en mogelijkheden (h)erkennen. Hoe beter de gemeente de jongere en zijn of haar mogelijkheden kent, des te beter een goede match op een baan kan worden gerealiseerd. Gemeenten doen er dan ook goed aan om de jongeren, en zeker ook de werkgevers, goed te leren kennen.
Jobcoach is cruciaal voor behoud van werk
Jobcoaching, loonkostensubsidie en de no-riskpolis (Wet banenafspraak) zijn belangrijke randvoorwaarden voor arbeidsbeperkten om werk te krijgen en te behouden. De rol van de jobcoach is cruciaal om te zorgen dat jongeren aan het werk blijven. Het is goed dat een jobcoach vooral tijdens de eerste maanden dat de jongere werkt regelmatig contact houdt met werkgever en jongere. Wanneer bijsturing of aanpassingen in het takenpakket nodig zijn, kan de jobcoach daarbij goed helpen. Op sleutelmomenten, bijvoorbeeld bij contractverlenging, kan juist de jobcoach voorkomen dat een jongere uitvalt.
Ook de werkgever en de direct leidinggevende van de jongere moeten investeren in het leren kennen van de jongere, zijn mogelijkheden en zijn beperkingen. En wanneer er een goede ‘klik’ tussen hen en de jongere ontstaat, bevordert dat de kans op een duurzame baan in plaats van alleen een tijdelijk contract.
Meer aandacht voor doorgroeimogelijkheden
Om echt duurzaam werk te bevorderen, helpt het als gemeenten en werkgevers meer denken in termen van loopbaanpaden zodat jongeren met een arbeidsbeperking de mogelijkheid hebben om door te groeien. Begeleiding en ondersteuning richting ‘uitstroom naar werk’ is niet genoeg. Bij het van tijdelijk contract naar tijdelijk contract hoppen is er dan wel sprake van continuïteit van werk, maar niet zodanig dat jongeren met een arbeidsbeperking volwaardig kunnen participeren in de maatschappij.
Het is dan ook van groot belang dat er voldoende banen zijn waarin arbeidsbeperkte jongeren daadwerkelijk duurzaam aan de slag kunnen. Zij moeten kunnen doorgroeien naar functies waarin ze meer uren per week kunnen werken (als hun beperking dat toelaat) en waarmee ze een inkomen kunnen verwerven op ten minste het niveau van het minimumloon (al dan niet met een aanvullende uitkering). Dit vereist van werkgevers en jobcoaches dat zij blijvend met jongeren in gesprek gaan over hun ambities en samen realistische doelen stellen. Werkgevers kunnen waar mogelijk zorgen voor urenuitbreiding of taakverbreding.
Deze manier van begeleiding door gemeenten en werkgevers is intensief en de praktijk is weerbarstig. Het is voor veel gemeenten immers al een hele uitdaging om jongeren aaneensluitend te plaatsen. Intensieve begeleiding met oog voor loopbaanontwikkeling is bovendien afhankelijk van de beschikbare financiële middelen. In weerwil van deze weerbarstigheden is een langetermijnbenadering met aandacht voor ontwikkelingsmogelijkheden belangrijk om écht duurzaam werk voor jongeren met een arbeidsbeperking te bevorderen.
Rosanne Oomkens is als projectmanager onderzoek werkzaam bij Panteia. Lucy Kok is hoofd van het cluster Zorg & Sociale zekerheid bij SEO Economisch Onderzoek. Dit artikel is gebaseerd op het onderzoek Jonggehandicapten onder de Participatiewet dat SEO en Panteia (2019) uitvoerden met subsidie van Instituut Gak.
Noot:
[1] CBS. (2019). Aantal flexwerkers in 15 jaar met driekwart gegroeid.
Foto: René Gademann (Flickr Creative Commons)