Maak werk van burgerschaps-onderwijs, vooral op het vmbo

Dat dertienjarigen niet veel belang hechten aan democratie is op zich niet opmerkelijk. Wat wel zorgen baart zijn de verschillen tussen opleidingsniveaus. Zo vertonen vmbo’ers veel minder politieke en democratische betrokkenheid dan vwo’ers. Versterking van burgerschapsonderwijs, vooral op het vmbo, kan deze ongelijkheid bijsturen.

Recentelijk publiceerden wij een rapport over het democratisch burgerschap van meer dan 2500 tweedeklassers van het Adolescentenpanel Democratische Kernwaarden en Schoolloopbanen (ADKS). Op het eerste gezicht stemmen onze onderzoeksresultaten niet positief. Zo vindt de helft van de leerlingen in het tweede jaar van de middelbare school het belangrijk om in een democratie te leven, 15 procent geeft aan het niet belangrijk te vinden, en 35 procent heeft er geen mening over. Bovendien denkt 65 procent van de leerlingen dat zij in een democratie leven, 13 procent denkt van niet, en 22 procent weet het niet. Jongeren lopen daarmee ver achter op volwassenen: uit verschillende onderzoeken blijkt dat rond de negentig procent van de volwassen Nederlanders het belangrijk vindt om in een democratie te leven.

Op zich is het niet opmerkelijk dat jongeren weinig belang hechten aan de democratie. Velen zijn op deze leeftijd met andere dingen bezig dan met democratie. Het is voor hen een behoorlijke ver-van-mijn-bed-show. Democratie is een abstract en complex begrip, en het is goed mogelijk dat dertienjarigen nog niet precies weten wat democratie betekent. Dit wordt bevestigd door het grote aantal leerlingen dat ‘weet ik niet’ antwoordde. Kernwaarden van de democratische rechtsstaat, zoals gelijkheid of vrijheid van meningsuiting, blijken jongeren wel degelijk in hoge mate steunen.

Maar er zijn ook zorgen

Wel zorgelijk zijn de grote verschillen tussen opleidingsniveaus. Op het vwo vindt 71 procent van de leerlingen het belangrijk om in een democratie te leven, tegenover 54 procent op de havo en 34 procent op het vmbo. De grootste groep vmbo’ers (45 procent) heeft er geen mening over. Deze opleidingskloof gaat bovendien verder dan louter steun voor de democratie.

Dezelfde verschillen vinden wij terug in kennis over de politiek, interesse in de politiek, en de mate waarin jongeren geneigd zijn te stemmen zodra zij de stemgerechtigde leeftijd bereiken. Ook recentelijk bleek bij de Tweede Kamerverkiezingen weer dat de stemopkomst onder praktisch opgeleide jongeren lager is dan onder theoretisch geschoolde jongeren. Steevast zijn de vwo’ers bovenaan de lijstjes te vinden, en laten zij de vmbo’ers ver achter zich.

Deze opleidingsverschillen tussen leerlingen kunnen grote gevolgen hebben voor hun politieke vertegenwoordiging. Als vwo’ers in grotere getalen met politiek bezig zijn en meer geneigd zijn om te stemmen, worden hun belangen uiteindelijk beter behartigd. In dat kader spraken de bestuurskundigen Mark Bovens en Anchrit Wille al in 2010 van een diplomademocratie: een democratie van en voor hoger opgeleiden. Een decennium later constateert Bovens dat ‘sinds 1881 het aantal hoogopgeleiden in de Tweede Kamer niet meer zo hoog is geweest.’ De politicologen Hakverdian en Schakel en Schakel en Van der Pas lieten recentelijk zien dat de belangen van hoger opgeleiden inderdaad beter worden vertegenwoordigd. Dat is een onwenselijke situatie voor een systeem dat bedoeld is voor alle burgers.

Vwo’ers krijgen thuis meer mee over politiek dan vmbo’ers

De opleidingskloof in democratische betrokkenheid die we zo vaak vinden onder volwassenen, is dus al op jonge leeftijd waar te nemen. Uit onderzoek dat wij vorig jaar deden, blijkt dat deze verschillen al aanwezig zijn op het moment dat de leerlingen net op de middelbare school zitten.

Ons onderzoek laat bovendien zien dat vwo-leerlingen van huis uit meer meekrijgen over politiek. Hoewel twaalf- tot veertienjarigen over het algemeen weinig over politiek praten (60 tot 70 procent zegt hier hooguit een paar keer per jaar met ouders en leraren over te praten), doen vwo’ers dat vaker dan vmbo’ers. Ruim 40 procent van de vmbo’ers zegt nooit met ouders over politiek te praten, tegenover 18 procent van de vwo’ers en 20 procent van de havisten. Ook voor democratische en politieke betrokkenheid maakt het dus uit waar je wieg staat.

Niet alle scholen geven evenveel aandacht aan burgerschap

De meeste politieke houdingen, zoals politieke interesse en politiek zelfvertrouwen, worden op jonge leeftijd gevormd en blijven daarna redelijk stabiel. In hun jeugd leggen jongeren dus de basis voor hun latere politieke gedrag. De jeugd is daarnaast een belangrijke periode voor democratische vorming doordat jongeren dan bereikt kunnen worden via het onderwijs. Onderwijs wordt gezien als de grote gelijkmaker. Op school kunnen jongeren leren wat zij thuis niet meekrijgen. Op het gebied van democratische vorming wordt dat vooral beoogd door burgerschapsonderwijs. Burgerschapsonderwijs zou de opleidingskloof in democratische betrokkenheid een stukje kunnen dichten. En juist daar gaat het mis.

Veel leerlingen krijgen namelijk pas later in hun schoolcarrière vakken waarin thema’s als democratie en politiek aan de orde komen, zoals maatschappijleer of maatschappijkunde. Dit is ook één van de redenen waarom Nederlandse scholieren in internationaal vergelijkend onderzoek slecht uit de bus komen wat betreft hun burgerschapskennis. Daarnaast hebben onze scholen veel vrijheid om burgerschapsonderwijs vorm te geven, en doen dat ook heel verschillend.[i] Sommige scholen geven de wettelijke verplichting om ‘iets’ aan burgerschap te doen invulling door leerdoelen op te stellen en doorlopende leerlijnen te ontwikkelen, andere scholen doen weinig aan burgerschapsonderwijs. Het maakt dus niet alleen uit waar je wieg staat, maar ook op welke school je zit.

Versterk burgerschapsonderwijs vooral op het vmbo

Daarnaast is het zo dat vwo’ers meer en geavanceerdere kennis aangereikt krijgen in het burgerschapscurriculum, dat een sterkere nadruk legt op kritisch denken dan op het vmbo. Zij krijgen meer mogelijkheden om democratische vaardigheden te ontwikkelen doordat zij bijvoorbeeld vaker een open klasklimaat hebben waarin ruimte is voor discussie of deel kunnen nemen aan debatwedstrijden. Burgerschapsonderwijs op het vmbo gaat daarentegen vaak niet verder dan het bijbrengen van de basiskennis, en draait meer om identiteitsontwikkeling en sociaal gedrag. Op deze manier vergroot burgerschapsonderwijs de al bestaande verschillen (thuissituatie en school) in democratische en politieke betrokkenheid.

We moeten oppassen dat burgerschapsonderwijs niet een katalysator wordt van maatschappelijke ongelijkheid. Om de al bestaande verschillen te reduceren, moet er daarom vooral stevig worden ingezet op burgerschapsonderwijs op het vmbo. Alleen dan kan burgerschapsonderwijs de grote gelijkmaker zijn.

Laura Mulder is promovenda politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Paula Thijs is senior onderzoeker bij Atria en werkte als postdoctoraal onderzoeker voor het ADKS-project aan de Universiteit van Amsterdam.

 

Noten:

[i] Deze zomer treedt er een nieuwe wet op burgerschap in werking, die de oude uit 2006 moet verduidelijken en aanscherpen. Deze hernieuwing was nodig omdat de oude wet te weinig handvatten gaf, te onduidelijk en vrijblijvend was.

 

Foto: Provincie Overijssel / Davey Vooren Fotografie (Flickr Creative Commons)