Mooi, die glanzende stadscentra, maar de gewone woonwijken dan?

Voor veel gemeenten in Nederland vormt het centrum het visitekaartje en de economische motor. Dat heeft een schaduwzijde: weinig geld blijft over voor de gewone publieke ruimten in gewone woonwijken. Terwijl juist ook daar kwalitatief goede publieke ruimten belangrijk zijn. Zeker in ‘moeilijke wijken’.

Nivellering was even het toverwoord van het nieuwe kabinet. Mensen met een smalle beurs zouden er wat op vooruit gaan, de meer draagkrachtigen leveren in. In de sfeer van publieke ruimten is er van nivellering geen sprake. De focus ligt op de machtige iconische locaties, de kleine alledaagse pleintjes en plantsoenen hebben het nakijken. De stedenstrijd wordt hard gevoerd. Het centrum moet de unieke identiteit van de gemeente communiceren. Wederopbouwstad Rotterdam transformeert (althans poogt) zijn centrum tot warme ‘citylounge’, Den Haag ijvert voor een nieuw cultuurpaleis aan het Spuiplein, Groningen startte onlangs met het prestigieuze Groninger Forum (‘een huis van cultuur en informatie’). De oostwand van de Grote Markt gaat in Groningen ingrijpend op de schop voor deze ‘magneet’ en ‘nieuwe icoon’. New towns als Nieuwegein, Almere en Zoetermeer - altijd al verlegen om hun identiteit - werken aan nieuwe stadsharten en hetzelfde geldt voor nog veel kleinere gemeenten en plattelandsgemeenten.

Stadshart of centrumdorp staat te glanzen

In Nederland is in de achterliggende decennia een geweldige restauratieslag gemaakt. Alles wat erfgoed is staat in het stadshart of centrumdorp te glanzen en te blinken. Niet alleen voor de bewoners van de betreffende gemeente, maar juist ook voor toeristen, stedentrippers, dagjesmensen en shoppers van buiten. Alleen, het merendeel van de burgers woont in een woonwijk naast of buiten het centrum en daarmee ook op een plek die los staat van de sfeer van het centrum. Daar groeien kinderen op, daar jog je, daar trap je een balletje en maken oudere bewoners een ommetje. Tot een jaar of drie, vier terug was er juist aandacht voor deze gewone, alledaagse publieke ruimten, zeker in de zogenaamde Vogelaarwijken.

Door het sterk teruglopen van verdiensten van gemeenten uit vastgoed en grondposities zijn de mogelijkheden voor het ontwikkelen van het publieke domein in gewone woonwijken beperkter geworden. Ook de tijd dat corporaties met winsten uit verkoop van vastgoed sociale volkshuisvestingsdoelstellingen financierden, is voorbij. Bedenk dat corporaties door hun omvang substantiële bestanddelen van steden in handen hebben en dat ze door fusies mega-organisaties geworden. Vestia bezit 89.000 woningen, Rochedale 40.000 en Stadgenoot 31.500, om maar een paar voorbeelden te noemen. Als de overheid en haar belangrijkste partner niet meer kunnen investeren in het publiek domein, is er een probleem - of zo men wil - een ‘uitdaging’.

Inspanning van private partijen moeten we niet overschatten

Die uitdaging lijkt door private partijen te worden opgepakt, maar hun inspanningen moeten vooralsnog niet overschat worden. Kijk naar de Van der Leeuwkring in Rotterdam, een gezelschap van maatschappelijk betrokken Rotterdamse ondernemers. De kring is betrokken bij het verbeteren van een aantal pleinen in de stad. Maar hun rol is - hoewel stimulerend - beperkt. Ze financieren níet de kostbare fysieke herinrichting.

Recent is in Rotterdam het vermogensfonds De Verre Bergen opgericht, dat zich op culturele en maatschappelijke programma’s voor de stad richt. Achter het fonds gaat de Rotterdamse havenfamilie Van der Vorm schuil. Gaat dit fonds in de voetsporen treden van oude stedelijke elites die ooit tuindorpen als Vreewijk en Zuidwijk realiseerden? Dit type particulier mecenaat komt niet terug. Het fonds zorgt voor noodzakelijke extra’s op bestaande overheidsprogramma’s.

Daarnaast tekent zich een maatschappelijke onderstroom af waarbij bewoners – aangemoedigd door platzakke overheden en corporaties – zélf het initiatief krijgen of nemen om publieke ruimten te beheren en te verbeteren. Bewoners realiseren moestuinen, beheren een oude boomgaard of bos, knappen het schoolplein van hun kinderen op, ‘adopteren’ extra afvalbakken van de gemeente of worden sleutelhouder van ondergrondse restafvalcontainers om opstoppingen te verhelpen. Veel blijkt er mogelijk, de vraag is wel wie zorg draagt voor de continuïteit van deze burgerinitiatieven.

Pleidooi voor een stadsbouwmeester

In een tijd van economisch schaarste is de opgave om publieke ruimten goedkoper, met relatief eenvoudige ingrepen en een grote inbreng van bewoners te verbeteren. In Nieuwe perspectieven voor publieke ruimten van Platform 31 onderzoeken we die nieuwe strategieën. Slimme coalities tussen overheden, ondernemers en middenveldpartijen en bewoners zijn nodig. En vooral ook een overheid die een heldere regie voert. In het bijzonder de gemeentelijke overheid dient kaders te definiëren waar het gaat om het veilig stellen van het publieke belang van kwalitatief goede publieke ruimten. Binnen deze kaders kan de lokale overheid expliciet ook marktpartijen een rol geven bij het ontwikkelen en verbeteren van publieke ruimten.

In Antwerpen heeft de stadsbouwmeester met marktpartijen een belangrijke coördinerende rol gespeeld bij de transformatie van een groot aantal intieme stedelijke publieke ruimten. Het is interessant om in navolging van de stadsbouwmeester een publieke ruimte-bouwmeester aan te stellen, dan wel deze functie expliciet bij een stadsbouwmeester onder te brengen. Nodig is een inspirerende figuur die nadrukkelijk kaders stelt en innovatieve strategieën stimuleert, niet alleen voor de prestigieuze centrumlocaties, maar juist voor de gewone, alledaagse publieke ruimten. Het belang van goede publieke ruimten in woonwijken kan niet genoeg benadrukt worden. Ze behoren tot de bestaansvoorwaarden van het bestaan, zoals veiligheid en water uit de kraan.

Radboud Engbersen is werkzaam bij Platform 31. Hij is auteur van ‘Nieuwe perspectieven voor publieke ruimten’, een digitale publicatie van Platform31.

Foto: Bas Bogers