Moreel gekrenkt door de benoeming van een vrouwelijke minister op Defensie

In morele discussies is het vaak op eieren lopen, want ‘iedereen heeft zo haar eigen mening’ en wil dat die mening serieus wordt genomen. Hoe kan een mening dan toch weggezet worden als ‘ouderwets’? Bijvoorbeeld de mening dat een vrouwelijke minister van Defensie toch een beetje raar is. Is dit standpunt afwijzen kwetsend en dus een vorm van onrecht?

De nieuwe minister van Defensie is een vrouw. Mijn schoonvader (88) vindt dat een beetje raar. Eerder deze week kreeg hij de kritiek dat zijn standpunt ouderwets zou zijn. Die diskwalificatie had hem gekrenkt. Hij heeft er van zijn kant begrip voor dat jongere mensen geen problemen hebben met een vrouwelijke minister van Defensie. Daarom irriteerde de situatie hem des te meer: ‘Waarom moet ik wel begrip hebben voor jullie standpunt en hoeven jullie dat niet te hebben voor het mijne?’

Mijn schoonvader wijst op een merkwaardige paradox

We kunnen deze kwestie op twee manieren benaderen. We kunnen het inhoudelijke debat aangaan. Dan is de kwestie niet heel boeiend. Een overweldigende meerderheid van de Nederlanders zal het standpunt van mijn schoonvader ouderwets vinden. We kunnen de discussie ook benaderen als een teken van de tijd. Dan wordt de kwestie interessanter. Mijn schoonvader wijst dan op een merkwaardige paradox. Als iedereen gelijk is (en vrouwen dus ook minister van Defensie kunnen worden) waarom hebben anderen (de jongeren) dan het recht meewarig te doen over zijn standpunt? Is dat dan geen ongelijkheid? Als alle meningen ertoe doen, hoe hebben anderen dan het recht om zijn standpunt af te doen als ouderwets en hem daarmee te krenken?

Gezien vanuit die paradox kampt de moderne tijd met drie samenhangende problemen in het begrijpen en omgaan met moraliteit. Allereerst is daar de problematiek van de morele erkenning. Hier geldt dat iedereen zichzelf ziet als volwaardige morele actor en als zodanig ook erkenning eist. Gebrek aan erkenning en dus het gevaar van de morele belediging ligt in onze samenleving permanent op de loer. Een tweede probleem betreft het vinden van een grond voor inhoudelijke morele oordelen. Hier geldt dat we het collectief erg moeilijk vinden een grond te vinden voor de juistheid of onjuistheid van een moreel oordeel. We zijn zo getraind te accepteren dat er geen grond is, dat vrijwel alle morele discussies eindigen met de verzuchting dat ‘iedereen zo haar eigen mening heeft’. Het derde probleem is dat dit relativisme leidt tot een verergering van het probleem van de morele krenking.

Als alle morele oordelen kwalitatief gelijk zijn

De discussie met mijn schoonvader illustreert deze problematieken. Uiteindelijk kan het hem niet schelen of de minister van Defensie een vrouw is. Wat hem irriteert is dat anderen zijn standpunt niet als een valide oordeel erkennen. Een manier voor de anderen (en mij) om de situatie te redden is dan een onderscheid te maken tussen zijn standpunt en hem als persoon. We respecteren in deze hem wel maar niet zijn standpunt.

Dat onderscheid helpt echter slechts deels als het algemene gevoelen is dat alle morele oordelen relatief zijn. Dan namelijk worden alle morele oordelen kwalitatief gelijk en is er uiteindelijk niks anders om op terug te vallen dan ‘dat vind jij en dit vind ik’. Als iemands standpunt dan niet als volwaardig wordt erkend (bijvoorbeeld omdat het wordt afgedaan als ouderwets), heeft iemand reden om te zeggen dat hij als persoon er blijkbaar minder toe doet en om zich gekrenkt te voelen. Als alle standpunten gelijk zijn moeten alle verschillen immers wel te maken hebben iemands persoon zijn.

Zonder waarheid in het midden, raken de gemoederen snel verhit

Mensen begrijpen in de realiteit van alledag maar al te goed dat in tijden van moreel relativisme, het gevaar van morele krenking altijd nabij is. Daarom ligt op feesten en partijen van verstandige mensen de morele waarheid zo vaak in het midden wanneer men onverhoopt in een morele discussie verzeild raakt.

Zodra een morele kwestie mensen zo na aan het hart ligt dat ze bereid zijn te zeggen dat de waarheid niet in het midden ligt, raken de gemoederen snel verhit. Dat heeft dus niet (altijd) met de inhoud te maken. Het heeft ermee te maken dat wanneer moraliteit relatief is, een aanval op een standpunt ook per definitie een aanval wordt op een persoon. Mensen voelen zich beledigd.

Met meer moreel relativisme worden mensen makkelijker gekrenkt

Morele krenking en moreel relativisme horen dus bij elkaar. Hoe logisch dat ook klinkt op basis van deze uitleg; het is vanuit een ander perspectief ook vreemd. Men zou verwachten dat naarmate mensen meer overtuigd raken van de relativiteit van de moraliteit, het probleem van de morele krenking vanzelf zou verdwijnen. Als al het morele uiteindelijk toch relatief is, wat maakt het dan uit wat anderen van je standpunt vinden? Maar zo werkt het dus blijkbaar niet. Hoe meer de gedachte van moreel relativisme postvat, hoe gemakkelijker mensen kunnen worden gekrenkt.

In deze constatering ligt mogelijk ook het begin van een oplossing van de kwestie zoals aangesneden door mijn schoonvader. We moeten hiertoe het onderscheid maken tussen het gevoel van krenking en de morele claim dat men zich terecht gekrenkt voelt. Mijn schoonvader – hier opgevoerd als archetype van de moreel ‘gekrenkten’ – heeft goed beschouwd niet alleen last van een gevoel gekrenkt te zijn. Dat gevoel krijgt pas betekenis als het vergezeld gaat van de morele claim dat er een moreel recht is geschonden. Morele rechten zijn echter niet te schenden in een wereld waarin al het morele relatief is. Daar hebben alle morele rechten immers slechts relatief betekenis.

Terecht of onterecht?

Het is voor mijn schoonvader dus van tweeën een: ofwel hij houdt vast aan ‘alle meningen doen er altijd toe’ maar dan kan hij zijn gevoel gekrenkt te zijn niet omzetten in de morele claim dat een recht is geschonden, of hij houdt vast aan zijn claim maar moet dan ook toegeven dat in het morele goed en fout wel bestaan en dat dus (ten minste) één van de partijen die deelnam aan de discussie over de minister van Defensie een onjuist oordeel had. Want dat hij terecht het gevoel heeft moreel te zijn gekrenkt, gaat niet samen met de gedachte dat al het morele relatief is. Het gaat dus ook niet samen met de gedachte dat alle meningen altijd even goed zijn. De waarheid ligt niet altijd in het midden.

Wim Dubbink is hoogleraar ethiek aan Tilburg University van Tilburg.

 

Foto: Alysha Koby (Flickr Creative Commons)