‘Blootstelling aan het gewelddadig gedrag van de vader speelt een belangrijke rol in de overdracht van geweld’, schreef Van de Weijer. Uiteraard kunnen vaders een centrale rol spelen in het proces waarbij gewelddadige patronen gereproduceerd worden. Maar dat is niet wat zijn betoog onderscheidt. Dat is zijn claim over een vader specifiek causaal mechanisme. Zijn belangstelling voor geweld en social learning valt toe te juichen, maar hij biedt geen overtuigend empirisch bewijs ter ondersteuning van de claim dat er een causaal verband bestaat tussen het geweld van vaders en het geweld (in het latere leven) van hun nakomelingen. Wat hij ons biedt is een verwarring van correlaties en causale verbanden.
Kinderen die zijn blootgesteld aan een hoge mate van vaderlijk geweld, kunnen in hun latere leven eenzelfde hoge mate van openlijk fysiek geweld vertonen. Correlatie? Laten we for the sake of the argument aannemen dat het antwoord een volmondig ja is. Maar, dan kunnen kinderen die voortdurend aan stress blootgesteld worden door geweld van buurtpestkoppen, oudere broers, ooms, (partners van) moeders of iemand anders net zo beschadigd zijn door, of vatbaar zijn voor geweld.
Omgeving met veel fysiek geweld kent veel afwezige vaders
Veel van Van de Weijers bewijs gaat over criminaliteit. Maar criminaliteit is niet hetzelfde als geweld. Op z’n best suggestief met betrekking tot de kern van z’n bewering over intergenerationele geweldsoverdracht zijn de data die hij aanhaalt over criminaliteit eerder verwarrend dan verhelderend.
Nog problematischer is echter dat Van de Weijer krachtige contra-indicaties volledig over het hoofd heeft gezien. Veel omgevingen die gekarakteriseerd worden door relatief hoge niveaus van fysiek geweld onder jongeren worden tevens gekenmerkt door vaders die vooral afwezig zijn. Ga maar naar de meest gewelddadige hotspots van kansarme wijken, zoals toxic schools in de New Yorkse South Bronx of Amsterdam Zuidoost, en je zult waarschijnlijk ontdekken dat hoe frequenter adolescenten en jongvolwassenen betrokken zijn bij geweld, des te minder contact ze hebben (of hebben gehad) met hun vaders.
Onderdompeling in een gewelddadige, onvoorspelbare omgeving
Bovendien geldt in veel contexten dat hoe gewelddadiger de kinderen, adolescenten en jongvolwassenen zijn, des te groter de kans dat ze zelfs niet eens weten wie hun vaders zijn. Dergelijke risicokinderen, en de rest van hun sociale netwerken, zijn in veel gevallen ondergedompeld in onvoorspelbare, vaak bedreigende en relatief vaak gewelddadige micro-interacties. Met of zonder vaders in de buurt, is dat het kernprobleem.
Wat er echt toe doet is toegang hebben tot stabiele volwassenen - vaders, moeders, of mensen die als de zogenoemde in loco parentis functioneren - die daadwerkelijk toezicht houden en rust en orde brengen in de dagelijkse (rituele) interacties. De heilige graal is dan ook toegang tot veilige alledaagse interacties en sterke relaties met emotioneel stabiele, voorspelbare en zorgzame volwassenen. Dit kan uiteraard correleren met vaders, maar geen van deze punten wijst op een vader-specifiek causaal mechanisme.
Ze hebben ‘rust, reinheid en regelmaat’ nodig
Waarom legt Van de Weijer de focus op vaders? Wellicht heeft het antwoord te maken met de voorkeur van de auteur voor het oud spreekwoord gezegde dat hij herhaaldelijk gebruikt – een spreekwoord dat in het dagelijks gebruik even populair biologisch als populair sociologisch is: De appel valt niet ver van de boom. Het rolt lekker van de tong en is een makkelijk verbeeldde metafoor. Van de Weijer gebruikt dit retorische trucje twee keer. Eerst bij de formulering van z’n probleemstelling en dan nog een keer bij zijn algemene conclusie (‘Al met al blijkt dus dat de appel niet altijd even ver van de boom valt’).
De auteur zou zijn simpele hypothese beter met een andere uitdrukking hebben kunnen verbinden. Het is een feit dat onder de grote mensapen (in tegenstelling tot veel andere soorten) mannetjes het gewelddadige geslacht zijn. Openlijk menselijk geweld neigt er statistisch gezien toe in datzelfde patroon te passen (Richard Wrangham en Dale Peterson, Demonic Males, 1997). Een interessantere vraag – niet noodzakelijkerwijs een vader-specifieke – is of het onderdompelen van jonge menselijke wezens in relatief meer gewelddadige omgevingen een agressiecyclus bevordert. En deze vraag brengt ons terug naar een andere zegswijze, namelijk die over het belang van ‘rust, reinheid en regelmaat’. Het is daarbij minder belangrijk of het vaders of anderen zijn die kinderen helpen dit te krijgen.
Van de Weijer zegt dat zijn bewijs van een causaal verband tussen vaders en hun nakomelingen ons kan helpen bij het identificeren van degenen met het meeste risico op het vertonen van gewelddadig gedrag. Maar in feite dreigt zijn ongefundeerde bewering ons weg te voeren van de meer fundamentele bron van gewelddadig gedrag: onderdompeling in stressvolle, slecht gereguleerde, onvoorspelbare, en vaak gewelddadige interacties – ongeacht er wel of niet vaders in de buurt zijn.
Of vaders nu wel of niet in beeld zijn
We moeten de beste ‘attenderende concepten’ die ons ter beschikking staan gebruiken (van Elias, Collins, en Foucault). We hebben behoefte aan concrete, kwalitatief en kwantitatief geëvalueerde en potentieel schaalbare interventies die kansarme jongeren echt helpen. Sterker nog, met betrekking tot deze interventies hebben we behoefte aan data gebaseerd op directe observaties en resultaten van randomized control trials. Vooral met deze combinatie kunnen we inzicht krijgen in de ‘harde’ effecten en de ‘zachte’ primaire processen die ze produceren.
Uiteindelijk zijn zowel de juiste micropraktijken als het juiste beleid nodig om de rust en orde te brengen in de herhaalde ervaringen en dagelijkse interacties van kansarme jongeren. Of vaders nu wel of niet in beeld zijn, we moeten ons inspannen om krachtige interventies voor kansarme jongeren te implementeren en er uiteindelijk regulier beleid van te maken.
Bowen Paulle is universitair docent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.