Om te voorkomen dat kwetsbare groepen in het gedrang zouden komen door de reorganisatie en de nieuwe inrichting van de verzorgingsstaat is de positie van cliëntondersteuners in 2015 in de WMO en WLZ verankerd. Zij ondersteunen zorgvragers die in het kader van deze wetten behoefte hebben aan zorg. Onafhankelijk, los van de belangen van zorgaanbieders of financiers en met oog voor de nood van de cliënt en zin informele netwerk.
Niet iedereen is mondig en weet zelfstandig zijn weg op de markt van welzijn en geluk. Sommigen hebben behoefte aan vraagverheldering (wat heb ik nou eigenlijk nodig, wat is goed voor mij?), sommigen moeten geholpen worden om in het woud van zorgaanbieders het juiste aanbod bij elkaar te scharrelen en sommigen hebben behoefte aan ondersteuning bij de onderhandelingen over dit aanbod.
Positionering van cliëntondersteuners leidt tot problemen
Maar, nu blijkt dat de onafhankelijkheid van cliëntondersteuners onder druk staat. Dat wordt duidelijk uit ons onderzoek van de Christelijke Hogeschool Ede in opdracht van de beroepsvereniging van (BCMB).
Voor een deel heeft dit te maken met de manier waarop gemeenten cliëntondersteuning georganiseerd hebben. Soms is dat ongerijmd. Vijftien procent van de cliëntondersteuners zijn door gemeente zo gepositioneerd dat zij een cliënt ondersteunen en voor diezelfde cliënt beschikkingen afgeven waarmee die zorg geregeld wordt. Hoe dat ook uitpakt, onafhankelijk ben je dan zeker niet meer.
Bovendien zijn nogal wat cliëntondersteuners gepositioneerd in een wijkteam waarbij hun directe collega's beslissen over de zorg aan de cliënt die zij ondersteunen. Dat draagt ook niet bij aan de onafhankelijkheid. Dertig procent van de cliëntondersteuners, werkzaam in het kader van de WMO, geeft dan ook aan dat hun onafhankelijkheid of autonomie soms onder druk staat.
Bezuinigingen belemmeren onafhankelijkheid
Die druk heeft overigens niet alleen te maken met de manier waarop de gemeente de ondersteuning gepositioneerd heeft, maar is ook het gevolg van gemeentelijk beleid. Gezien de budgetoverschrijdingen en de bezuinigingen bij de invoering van WMO en WLZ is dit voorstelbaar, maar het ondermijnt wel de legitimiteit van het beleid.
Als de cliëntondersteuners al geen ruimte meer ervaren voor onafhankelijke ondersteuning, wie moet er dan nog opkomen voor onmondige of kwetsbare zorgbehoevenden?
De mate waarin cliëntondersteuners deze problemen ondervinden verschilt per gemeente, maar duidelijk is dat gemeenten er goed aan doen te onderzoeken of zij de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning wel goed georganiseerd hebben en daar voldoende ruimte aan geven.
Cliëntondersteuning die plaatsvindt in het kader van de WLZ heeft minder positionele zorgen. Toch ervaart dertig procent van deze cliëntondersteuners ook druk en vinden zij dat hun onafhankelijkheid ondermijnd wordt. Soms omdat de ondersteuning die nodig is op meer terreinen geboden (financiën, participatie) moet worden dan binnen de taakstelling mag.
Daarnaast speelt vooral schaarste een rol. Als het zorgaanbod niet passend is bij wat nodig is, maar er is geen alternatief, dan vormt onafhankelijkheid niet altijd een sterk wapen. Cliëntondersteuners ervaren soms dezelfde onmacht als de cliënt wanneer zorginstellingen nee moeten verkopen omdat zorg schaars is.
Verdwaalde zorgzoekers vinden de weg naar hulp niet
De cliëntondersteuners geven ook aan dat de kwaliteit onder druk staat. Want wat als verdwaalde zorgzoekers hun gids niet weten te vinden? Dat is in veel gemeenten het geval.
De bekendheid met onafhankelijke cliëntondersteuning is op veel plekken erg laag en de informatie daarover is veelal van matige kwaliteit. Slechts zeven procent van de cliëntondersteuners geeft aan dat zorgzoekers makkelijk de weg tot de cliëntondersteuners weten te vinden en maar achttien procent vindt de informatie in hun gemeente voldoende.
In de bespreking van deze uitkomsten gaf een cliëntondersteuner aan dat hier niet zo heel snel iets aan gedaan wordt, omdat de werkdruk van cliëntondersteuners al hoog is en ook hier wachtlijsten dreigen. Maar dat is natuurlijk dubieus. Deze stand van zaken is slecht voor de legitimatie van het beleid.
Gescheiden cliëntondersteuning WMO en WLZ
De cliëntondersteuners stellen bovendien dat de verankering van cliëntondersteuning in twee wetten niet goed is voor de kwaliteit en zijn eigen problemen meebrengt.
Wanneer een cliënt overgaat van WMO-zorg naar WLZ-zorg krijgt hij ook een nieuwe cliëntondersteuner. Zowel de belangenstrijd rond deze overgang als de gedwongen overdracht is de cliëntondersteuners (87 procent) een doorn in het oog.
Legitimatie onder druk
Wanneer de onafhankelijkheid en de vindbaarheid van de cliëntondersteuning onder druk staan is dat niet goed voor de legitimatie van de herinrichting van de verzorgingsstaat. Tonkens en anderen wezen hier al op in hun onderzoek naar keukentafelgesprekken:
'Het beleid voorziet weliswaar in 'cliëntondersteuners' om individuele cliënten bij te staan om voor hun belangen op te komen bij keukentafelgesprekken, maar in onze zes gemeenten zijn we deze cliëntondersteuners in de praktijk niet tegen gekomen' (Bredewold e.a., 2018, p. 243).
Daarbij komt dat de zorgideologie, waar de herinrichting van de verzorgingsstaat op gebaseerd is, juist extra belang heeft bij goed functionerende onafhankelijke cliëntondersteuning. Het recht op zorg is steeds minder een exact te regelen goed, maar is afhankelijk van de inschatting van de zorgsituatie door de professional.
Huidige zorgfilosofie veronderstelt vertrouwen
Niet het enkele feit dat je dement, autistisch of wat dan ook bent bepaalt de omvang van de zorg. De professional maakt daarbij een inschatting in welke mate je desondanks in staat bent tot zelfzorg en hoe afdoende de informele zorg is.
Voor je het weet krijgt het keukentafelgesprek tussen professional en zorgvrager zo het karakter van een onderhandelingsgesprek. Zeker wanneer gemeenten en zorgverzekeraars enerzijds en familie en andere betrokkenen anderzijds achter de professional en zorgvrager hun belangen op die keukentafel neerleggen. Dat is niet goed.
De huidige zorgfilosofie veronderstelt vertrouwen en beoogt een alliantie tussen zorgaanbieders, financiers, de zorgvrager en informele netwerken. Onafhankelijke cliëntondersteuners kunnen hieraan bijdragen als ze goed in positie gebracht worden.
Bovendien hebben ze een belangrijke signalerende rol. Zeker wanneer schaarste de mondigheid van cliënten dreigt te ondermijnen en de onmacht laat doorgroeien tot ongepaste situaties.
Kortom, de uitkomsten van dit verkennende onderzoek laten zien dat er drie jaar na invoering van WMO en WLZ nog volop werk aan de winkel is.
Jan Carel Vierbergen (onderzoeker) en Wim H. Dekker (associate lector) zijn verbonden aan de kenniskring ‘Informele netwerken en laatmoderniteit’ van de Christelijke Hogeschool Ede.
Het onderzoeksrapport is te vinden op de website van het associate lectoraat Informele Netwerken en Laatmoderniteit van de CHE en de website van de BCMB.
Foto: Casa Thomas Jefferson (Flickr Creative Commons)