Gemeenten maken – terecht – op veel gebieden veelvuldig gebruik van vrijwilligers. Daartoe werken ze samen met vrijwilligersorganisaties, zoals Humanitas. Zij gaan er echter soms te gemakkelijk vanuit dat vrijwilligerswerk gratis is. En dat het er vanzelfsprekend ís. Neem bijvoorbeeld vrijwilligersorganisaties die meewerken in de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Gemeenten hebben moeite met de regierol
Iedereen die zijn schulden niet kan aflossen kan zich tot de gemeente wenden voor hulp. Gemeenten dienen bij schulden te voorzien in passende ondersteuning. Daaronder wordt verstaan: een minnelijke en als dat niet mogelijk is een wettelijke schuldenregeling of iets anders zoals een budgetcursus, budgetbeheer, ondersteuning door een vrijwilliger of het inhouden van vaste lasten. De Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (WGS) uit 2012 eist een intakegesprek door de gemeente binnen vier weken. De ondersteuning is in principe kosteloos.
Bij de evaluatie van de wet WGS in 2016 gaf bijna de helft van de gemeenten zelf aan dat er bij de toegangsloketten onvoldoende kennis aanwezig is. Er waren signalen over een te strenge selectie, zoals de wettelijk niet toegestane categorale uitsluiting van groepen.
Vrijwilligersorganisaties staan voor dilemma
Ook vrijwilligersorganisaties constateren dit. Zij zien dat veel hulpvragers bij de gemeente geen gehoor vinden, tijdens het traject afhaken en vervolgens bij hen terechtkomen. De principiële vraag is dan of zij in zo’n situatie waarin de gemeente tekortschiet, een rol willen spelen. Daar komt bij dat veel gemeenten een veel te laag tarief bieden aan de hulpverlenende organisaties om uit de kosten te komen. Steeds meer gemeenten willen uitsluitend de directe persoonlijke kosten van vrijwilligers vergoeden en niet de kosten voor hun ondersteuning of begeleiding.
Humanitas bijvoorbeeld werkt met ongeveer 22.000 vrijwilligers die hulp verlenen aan meer dan 60.000 mensen. Deze vrijwilligers worden opgeleid met cursussen en trainingen. Voor hun begeleiding en aansturing zijn er systemen en programma's voor opleiding, kennisdeling, registratie en financiële verantwoording. Daarnaast zijn er kosten van besluitvormingsprocessen, groei en innovatie en van fondsenwerving. Allemaal kosten die worden gemaakt om uiteindelijk kwalitatief goed werk van vrijwilligers mogelijk te maken.
Zelf een oplossing zoeken: samenwerken met woningcorporaties
Afdelingen van vrijwilligersorganisaties zijn - soms noodgedwongen - creatief. Zij sluiten samenwerkingsovereenkomsten met woningbouwverenigingen om de beperkte gemeentelijke bijdrage aan te vullen. Een woningbouwvereniging heeft er immers belang bij om een huisuitzetting, met kosten die voor haar kunnen oplopen tot 15.000 euro, te voorkomen. Hierop krijgen de woningbouwverenigingen vanuit eigen kring dan weer de kritiek dat zij daarmee afwijken van hun kernactiviteiten.
Maar kostenpreventie, goed voor henzelf en voor de maatschappij, zou daar toch ook een plaats in kunnen hebben.
De vrijwilliger heeft kwaliteiten die de professional mist
Vrijwilliger zijn is een vak dat eisen stelt. Het vraagt kerncompetenties zoals luisteren, inleven, motiveren, vertrouwen geven, geduld hebben en grenzen aangeven. Een vrijwilliger heeft daarnaast een aantal kwaliteiten die een professionele kracht mist: laagdrempeligheid, een persoonlijke in plaats van een zakelijke relatie met de hulpvrager, hij is minder aan regels gebonden en hoeft niet te vrezen voor sancties. Kortom, hij heeft een relatie 'van mens tot mens' met de hulpvrager.
Een vrijwilliger werkt daarbij preventief, hij herkent mensen die moeite hebben met de thuisadministratie en verleent nazorg, zodat nieuwe schulden na schuldhulpverlening worden voorkomen. Er is sprake van gelijkwaardigheid en de vrijwilliger is qua persoon afgestemd op de hulpvrager door de werkcoördinator. De laatste jaren zijn de vragen die op vrijwilligers afkomen complexer geworden. Dat vraagt niet alleen om zorgvuldige scholing en toerusting, maar maakt ook begeleiding tijdens het werk noodzakelijk.
Wel meedoen, maar niet volwaardig meepraten
Vrijwilligersorganisaties zijn ondanks hun maatschappelijk belang nog steeds geen gelijkwaardige gesprekspartner in het sociale domein voor de centrale en lokale overheid. Het ontbreekt nog te vaak aan overleg over hun mogelijkheden en onmogelijkheden om de gevallen gaten in de participatiesamenleving op te vullen.
Ze 'doen mee', maar worden niet gezien als waardevolle partners als het aankomt op meedenken en mee-ontwikkelen. Of zoals hoogleraar Burgerschap en Humanisering Evelien Tonkens het verwoordt: ‘Onder participatie in de vorm van vrijwilligerswerk wordt door de gemeentes veelal verstaan: niet lullen maar poetsen.’
Niemand is gebaat bij het verdwijnen van vrijwilligersorganisaties
Gemeenten en vrijwilligersorganisaties hebben elkaar hard nodig om de gaten in de participatiesamenleving te vullen. Niet alleen omdat er onvoldoende geld zou zijn voor beroepsmatige hulp, maar juist ook omdat vrijwilligers op bepaalde aspecten een meerwaarde hebben boven beroepskrachten.
Het zou dan ook wijs beleid zijn om vrijwilligersorganisaties voor hun kwaliteit en aansturing een toereikende vergoeding te bieden die niet alleen de directe kosten dekt, maar ook die van de bijbehorende infrastructuur. Vrijwillige hulpverleners kiezen er vanuit hun motivatie vaak voor om desnoods tegen een te lage of zelfs zonder enige vergoeding hulp te verlenen. Hun organisaties komen hiermee echter zwaar in de verliezen. Bij hun verdwijnen is niemand gebaat, niet de hulpvragers, niet de vrijwilligers en hun organisaties, noch de lokale overheid.
Pieter Polet is lid van de Ledenraad van Humanitas. Daarvoor werkte hij als vrijwilliger bij Humanitas in de thuisadministratie.
Foto: istolethetv (Flickr Creative Commons)