‘Problemen? Wij zijn het probleem’

Beleidsmakers zien de Amsterdamse Wildemanbuurt als een ‘wetteloze jungle’ waar probleemjongeren, in dienst van criminele netwerken, de rest van de buurtbevolking terroriseren. Criminoloog Thijs Jeursen heeft zo zijn bedenkingen over een beleid dat drugscriminaliteit reduceert tot een probleem van hangjongeren.

Vanuit hun kantoorflat aan Plein ’40 ’45 in Amsterdam-West kijken beleidsmakers en maatschappelijk werkers uit over de buurt onder hen. Ze zien de Wildemanbuurt - what’s in a name – als een wetteloze jungle waar hangjongeren in drugs handelen en mensen terroriseren.

De Wildemanbuurt, een relatief kleine stadswijk, telt ongeveer 5 duizend inwoners en staat bij gemeente, politie en maatschappelijk werkers bekend als een probleemgebied. De verwaarloosde buurt, voornamelijk bevolkt door Amsterdammers met een migratieachtergrond en een laag inkomen, kent weinig sociale cohesie en veel vooral aan drugs gerelateerde criminaliteit.

Makkelijke prooi voor ‘geharde’ criminelen

Twee jaar geleden concludeerden onderzoekers met veel aplomb dat de onderwereld in grootstedelijk Amsterdam de bovenwereld is binnengedrongen. In hun rapport schetsen de auteurs een somber beeld. Vooral hangjongeren in onder anderen de Wildemanbuurt zouden daarin een dubieuze rol spelen.

Het beeld van hangjongeren, niet alleen van die in de Wildemanbuurt, is dat ze in grote groepen ‘doelloos’ rondhangen op pleinen en straten en voor grote overlast zorgen. Ze zouden vooral afkomstig zijn uit gebroken gezinnen, geen schooldiploma hebben en mede vanwege een laag IQ vrijwel kansloos zijn op de arbeidsmarkt.

Hangjongeren, al weer volgens het algemene beeld, zouden een gemakkelijke prooi vormen voor 'geharde' criminelen. Aangetrokken door het snelle geld en status zouden deze jongeren gemakkelijk kunnen worden overgehaald om kleine opdrachten uit te voeren, zoals de wacht houden en drugspakketten ophalen en afleveren. Ook zouden ze vrij eenvoudig tot het plegen van ernstige geweldsdelicten en contractmoorden kunnen worden aangezet.

De link die onderzoekers maar ook gemeentebestuur en politie vaak tussen hangjongeren en criminaliteit leggen en de oplossingen die zij voorstaan, is problematisch. Ten eerste heeft het ‘hangen’ in verschillende culturele contexten een andere betekenis dan doelloos ergens aanwezig te zijn. Ten tweede creëert de suggestie van een verband tussen rondhangen en criminaliteit een sentiment dat door bewoners, ook door hangjongeren zelf, wordt geïnternaliseerd. Als we als onderzoekers de laatsten vroegen naar het probleem van geweld of georganiseerde misdaad in de buurt, was het antwoord vaak: ‘Problemen? Wij zijn het probleem’.

Rugnummers verzamelen

Politieagenten en maatschappelijk werkers weten de hangjongeren, vooral jongens van Marokkaans-Nederlandse afkomst, nauwelijks te bereiken. Ze weten daardoor niet goed wat ze met hen moeten doen. Om dat gat op te vullen, zet de gemeente straatcoaches in. Officieel in dienst van een particuliere stichting proberen ze contact te leggen met jongeren van wie het vermoeden bestaat dat ze vatbaar zijn voor de invloed van georganiseerde criminele netwerken. We sloten ons aan bij twee straatcoaches op hun dagelijkse wandeling door de buurt, om, net zoals sportcommentatoren, ‘spelers’ aan de hand van hun rugnummers te identificeren.

Probleem is evenwel dat de coaches noch hun managers weten wat ze uiteindelijk met de door hen vergaarde informatie aan moeten. Een van de straatcoaches schrijft uit arren moede maar lange WhatsApp-berichten aan zichzelf. ‘Wellicht dat de politie me er later in het kader van het een of ander onderzoek nog eens naar vraagt.’

De vooral sociale en preventieve benadering van straatcoaches betekent niet dat het politieoptreden in de Wildemanbuurt versus hangjongeren wezenlijk van karakter is veranderd. Nog steeds treedt de politie vooral hardhandig op, gemotiveerd als ze is door dominante denkbeelden over cultureel anders-zijn, onrechtmatig wapenbezit en stedelijk verval. Wat het er allemaal niet beter op maakt, is dat de verdenking van de politie niet naar het individu, maar naar de groep uitgaat.

Kanttekening bij het beleid

De bevindingen van ons onderzoek staan haaks op de aannames van het gevoerde beleid voor hangjongeren in de Amsterdamse Wildemanbuurt.

Ten eerste valt het betwijfelen of het in het algemeen verstandig is om drugscriminaliteit te begrijpen als fenomeen van achterstandswijken. Hoewel de drugsproblematiek zich ook manifesteert in achterstandswijken, is ze daar allerminst toe beperkt. De drugshandel en -criminaliteit is geen lokaal, maar internationaal probleem.

Ten tweede hebben wij in de Wildemanbuurt geen bewijs gevonden voor de aanname dat hangjongeren als groep deel uitmaken van georganiseerde criminele netwerken, zoals voortdurend uit door de gemeente geïnstigeerde onderzoeken en uit mediaberichten zou blijken. Eerder is het zo dat autoriteiten, professionals en vooral autochtone buurtbewoners hinder en overlast te gemakkelijk interpreteren als criminele activiteiten. Soms liggen daar xenofobische sentimenten aan ten grondslag.

Ten derde en samenhangend met de vorige opmerking, is het zeer de vraag of het terugdringen van de drugscriminaliteit zo gericht moet zijn op hangjongeren. We zeggen niet dat er helemaal geen hangjongeren zijn die zich bezighouden met drugshandel en andere vormen van criminaliteit, die zijn er vast, maar om nu een hele groep vast te pinnen op het gedrag van enkele individuen, gaat wel wat ver.

Ten vierde blijken beleidsmakers de drugscriminaliteit nog altijd te begrijpen als het probleem van een wijk of een groep, en niet als de logische uitkomst van de criminalisering van het gebruik van drugs. Doordat beleidsmakers de drugscriminaliteit als een dominant model gebruiken, begrijpen ze ook sociologische vraagstukken, zoals stedelijke ongelijkheid, als een probleem van hangjongeren die op de rand van de boven- en onderwereld zouden balanceren. Vandaar ook hun onjuiste opvatting dat de inzet van politie voldoende zou zijn om wat in essentie een veelzijdig probleem op te kunnen lossen.

En daarmee komen we op wellicht de grootse ongerijmdheid van het gevoerde beleid: enerzijds ondersteunt de gemeente individuele jongeren om de ‘juiste’ beslissing te nemen (empoweren), en anderzijds criminaliseert ze hen als groep. Het beleid is vanwege die tegenstrijdigheid gedoemd te mislukken, noch de bewoners, jong en oud, noch de Wildemanbuurt of de stad wordt er beter of veiliger door.

Thijs Jeursen is universitair docent Recht, Economie, Bestuur en Organisatie aan de Universiteit Utrecht.

 

Foto: Karen Eliot (Flickr Creative Commons)