RECENSIE Het restant van de menselijke ziel van de Sovjet-mensen

In 1989 zaten we aan de televisie genageld. De perestrojka, het uit elkaar vallen van de Sovjet-Unie, de val van het IJzeren Gordijn – ik had niet gedacht dat ik die gebeurtenissen ooit zou meemaken. Ze doorbraken een status quo die ik als onveranderlijk had beschouwd. Hoe is het de Sovjet-mensen sindsdien vergaan?

Het einde van het repressieve en totalitaire communisme bracht in het Westen een toestand van euforie teweeg, en ook in de Sovjet-Unie raakten mensen in een – kortstondige – vrijheidsroes. Veel Russen ervoeren die eerste periode als een gelukkige tijd, maar al vrij snel na de eerste hoopvolle dagen werden zij met diepe armoede geconfronteerd, met wetteloosheid en rechteloosheid. Ook bleken de maatschappelijke veranderingen gepaard te gaan met een omkering van de waarden die onder het Sovjet-regime hadden gegolden. Het was een radicale omslag die veel ‘Sovjet-mensen’ niet konden bijbenen. Ze waren niet op vrijheid ingesteld.

Persoonlijke verhalen zijn Alexijevitsj levenswerk

In Het einde van de rode mens. Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie (2013) beschrijft Svetlana Alexijevitsj de vele gesprekken die zij met ‘Sovjet-mensen’ heeft gehad. Producten van het laboratorium van het marxisme-leninisme, noemt zij ze. ‘Sovjet-mensen’ hebben een taal, een habitus, een geheugen met elkaar gemeen. Ze dragen de geschiedenis van de Sovjet-Unie met zich mee, die zich tot op de dag van vandaag voor iedereen laat gelden, communist of niet. De vertellers verpersoonlijken de geschiedenis van de Sovjet-Unie, in talloze varianten. Svetlana Alexijevitsj beschouwt zichzelf ook als een ‘Sovjet-mens’, en ze kijkt vol verbazing achterom naar het Komsomolmeisje dat ze eens was. Ze verbaast zich over zichzelf: was zij dat?

Alexijevitsj is geboren in 1948 in een plaats die toen Stanislaviv heette en die vòòr 1939 onderdeel van Polen was. Tegenwoordig heet de plaats Ivano-Frankivsk en ligt hij in wat nu het westen van de Oekraïne is. Alexijevitsj is opgegroeid in Wit-Rusland en ze studeerde journalistiek in Minsk. Vanaf de jaren 1970 heeft ze als journalist gewerkt, en ze heeft een reeks boeken geschreven waarin ze ervaringen van individuele mensen heeft vastgelegd. Over vrouwelijke Sovjet-soldaten in de Tweede Wereldoorlog, over de oorlog in Afghanistan, bekeken vanuit jonge Sovjet-strijders en hun moeders, over de ervaringen na de ramp in Tsjernobyl, over mensen die zelfmoord pleegden omdat ze zichzelf niet meer thuis voelden in de samenleving die na de teloorgang van de Sovjet-Unie was ontstaan (Snyder 2015).

De mensen met wie Alexijevitsj spreekt kijken steeds achterom en daarom gaan hun verhalen zowel over het heden als over het verleden. Haar indrukwekkende oeuvre geeft een indringend beeld van persoonlijke ervaringen vòòr en na de val van de Muur. De verhalen hebben een open karakter en ze gaan over ‘de kleine geschiedenis’ van personen en hun families. In Het einde van de rode mens (2015) heeft Alexijevitsj tien verhalen opgenomen die gaan over de periode 1991-2001, en tien verhalen over de periode 2002-2012. Maar in werkelijkheid staat er een veelvoud van die twintig verhalen in haar boek, want in iedere vertelling komen ook de lotgevallen van familie, vrienden en buren aan bod.

Voor mij maakten die verhalen het grote Rusland iets minder onbegrijpelijk. In het schrijven van de geschiedenis van deze alledaagse, vaak verschrikkelijke levens ligt Alexijevitsj grote verdienste. Het is een verdienste die haar door Poetin en de zijnen niet in dank wordt afgenomen, maar waarvoor ze in 2015 wel de Nobelprijs voor literatuur heeft gekregen.

In dienst van het collectief verziekt familierelaties en vriendschappen

Het is algemeen bekend dat de bewoners van de Sovjet-Unie hun leven in dienst van de partij moesten stellen. Dat het collectief en de overheid boven je persoonlijke ambities en verlangens gingen, dat er geen ruimte voor privé was. Maar de vele voorbeelden uit Het einde van de rode mens geven een scherp beeld van de betekenis daarvan voor het alledaagse leven in de Sovjet-Unie, welke rollen ‘rode mensen’ speelden, welke variatie zich daarin voordeed en voor welke keuzen mensen kwamen te staan. Loyaliteit tegenover de staat ging boven loyaliteit tegenover familieleden of andere intimi, en die loyaliteit had vaak ook een pragmatische kant. Door de buurvrouw aan te geven en aan te bieden om voor haar dochtertje te zorgen kon je een extra kamer veroveren.

Klikken hoorde bij het leven in dienst van de partij. Een vader wordt in 1937 door een buurman aangegeven. Hij wordt opgepakt en verdwijnt tien jaar in een kamp. Ondertussen gaat de buurman met zijn kinderen uit vissen en paardrijden. Die buurman ‘[…] was een gewone man, was zelfs aardig’, aldus zijn dochter. In het dossier van de vader dat onder Jeltsin voor het eerst kan worden ingekeken vindt de dochter ook een klikbrief van nicht Olja. ‘Een mooie vrolijke vrouw. Kon goed zingen.’ Ze vraagt haar over het jaar 1937. ‘Dat was het gelukkigste jaar van mijn leven,’ zegt Olja, ‘Ik was verliefd.’ Op de vraag waarom ze haar neef heeft aangegeven zegt ze: ‘Heb jij wel eens een goed mens gezien in de Stalintijd?’ ‘Chemisch puur kwaad bestaat niet,’ is de conclusie van de vertelster (35).

Een 59-jarige architecte vertelt over haar jeugd (249 ev). Haar vader werd in 1937 gearresteerd, haar moeder snel daarna. Haar twee oudere zusjes gaan naar een kindertehuis, zij gaat –vier maanden oud – met haar moeder mee. Vanaf haar derde verblijft ze in de kinderbarak, voortdurend verlangend naar haar moeder. Op hun vijfde jaar moeten de kinderen uit het kamp naar een kindertehuis, weg van hun moeders die huilend achter de vrachtwagens aanrennen. In het tehuis worden de kinderen geslagen, ‘want jullie moeders zijn vijanden’. ‘Het land is jullie moeder,’ zo werd hun voorgehouden. Ze hielden veel van Stalin en schreven hem gedicteerde brieven.

Na twaalf jaar gevangenschap komt haar moeder vrij en komt haar halen. Samen gaan ze in ballingschap. Maar de tussenliggende jaren hebben een onoverbrugbare verwijdering gebracht. Ze zijn vreemden voor elkaar geworden. De dochter wil lid van de Komsomol worden, de moeder huilt wanneer ze dat hoort. De dochter geniet van grote parades en sportfestijnen, ze wil helemaal opgaan in een groter geheel, maar haar moeder houdt zich daar verre van. Ze leest geen kranten en luistert niet naar de radio. De moeder kan de dochter niet meer gelukkig maken.

Het ene na het andere verhaal laat zien hoe relaties met de staat en verplichtingen tegenover de staat de sociale weefsels met intimi onder druk zetten of zelfs vernietigen. Familieleden, buren en vrienden kunnen elkaar niet vertrouwen; pas wanneer de archieven open gaan krijgen ze een idee van wat er destijds is gebeurd. Pas dan komen ze te weten wie wie aangaf.

Mensen leefden in een voortdurende angst om opgepakt te worden, en voelden zich zelfs in hun eigen kring niet veilig. Toch creëerden ze kleine vrijplaatsen. Alexijevitsj beschrijft keukens bijvoorbeeld niet alleen als plekken om te koken, maar ook als eetkamers, zitkamers, werkkamers en tribunes. Een van haar gesprekspartners spreekt van ‘ruimtes voor collectieve therapie’ (21). Daar hadden ze het gevoel dat ze op de regering konden schelden, zonder dat ze bang hoefden te zijn. Een deel van de aantekeningen van Alexijevitsj is dan ook uit keukens afkomstig.

Die Umwertung aller Werte

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie vindt er een omslag in waarden plaats. Gedrag dat eerst als opoffering werd beschouwd, wordt niet langer positief beoordeeld. Oorlogshelden, mensen die de gruwelijkste ontberingen hebben geleden om Hitler te verslaan, worden na 1991 beschimpt. ‘Had de Duitsers maar laten komen. Dan dronken we nu Beiers bier.’ Oude gelauwerde soldaten, zichtbaar behangen met eretekens en medailles, worden geweigerd in een stationsrestauratie, omdat daar nu zakenlieden zitten te eten. Ze zien een groep rijk geworden patsers aan tafel zitten, drinkend en lachend. Dit gebrek aan erkenning is voor sommigen van hen een reden om voor de trein te springen (zie het boek van Alexijevitch uit 1994).

Een andere radicale verschuiving gaat over de vraag wat van waarde is. Voor communistische intellectuelen stond de geest boven de materie. Boeken lezen, geestelijke ontwikkeling – dat zagen zij als het hoogste goed. Ze begrepen er helemaal niets van dat jongeren spijkerbroeken en ijskasten als ideaal gingen zien. Hechten aan spullen vonden ze kleinburgerlijk. ‘Een mens is een maag geworden, een buik,’ zegt iemand (259). ‘Samizdatpoëzie werd vervangen door een diamanten ring en dure klerenmerken. De revolutie van verlangens,’ zegt een ander daarover (338).

Winst maken en handelen werden in de periode van de Sovjet-Unie als een schande beschouwd, maar in de nieuwe kapitalistische werkelijkheid word je als een loser gezien als je er niet in geslaagd bent om rijk te worden. In de Sovjet-Unie wilden en durfden mensen niet rijk te worden. Wat ze wel wilden was dat een ander niet rijk werd, niet rijker dan zijzelf. In de kapitalistische verhoudingen gaat het echter om heel andere kwesties. Hoe kan je socialisten in kapitalisten veranderen? Hoe verdienen kapitalisten hun eerste miljoen? En bij die vraag hoort een nieuw en Engels vocabulaire: offshore, payback, barter, multilevel marketing (339). Rijk worden als modern ideaal – na de val van het Sovjet-rijk vormde het binnen families een bron van spanningen.

De jungle van rechteloosheid

De rechteloosheid en de wetteloosheid uit de jaren 1990 worden het duidelijkst zichtbaar in het verhaal over een oma, moeder en dochter. Ze leiden een goed leven met zijn drieën, totdat de oma dood gaat. Ze laten de dokter komen, maar die wil veel geld hebben, ze laten een begrafenisondernemer komen, en die heeft hetzelfde verhaal. Ze bellen met familie en met vrienden, niemand kan ze helpen. Dan krijgen ze bezoek van aardige ‘ooms en tantes’ die lucht hebben gekregen van hun penibele situatie. De overleden oma ligt nog steeds bij het tweetal thuis. Maar de nieuwe bezoekers hebben geld en ze bieden aan om voor de begrafenis te zorgen, en voor een prachtige kist met mooie bloemen. Als de begrafenis achter de rug is, willen ze hun huis kopen en willen zij in ruil daarvoor een eenkamerflatje voor moeder en dochter aanschaffen. Maar vanuit dat flatje worden ze al snel verjaagd naar een schuur op het diepe platteland, waar het tocht en met een kachel die moeder en dochter niet aan kunnen krijgen. Nu ze eenmaal in handen van deze bandietenbende zijn geraakt, vervallen ze van kwaad tot erger. Een tijd lang leven ze als bedelaars in de grote stad, overgeleverd aan de goedgeefsheid van anderen. Ondertussen zijn de bandieten gewikkeld in een strijd met een andere bende en aan het einde van het verhaal hebben ze elkaar allemaal doodgeschoten.

Toch formuleren de vertellers zelden een verlangen naar de rechtsstaat, al geven de verhalen daartoe de nodige aanleiding. Ze vallen terug op de idealen van weleer, maar de rechtsstaat maakt daarvan geen deel uit. Ze zijn nostalgisch over het communisme, ze verlangen naar religie. Ze streven naar een groot rijk, ze willen een president die absolute macht heeft, ze lopen in demonstraties en dragen hamers, sikkels en portretten van Lenin met zich mee.

Het einde van de rode mens maakt het lezers wel wat gemakkelijker om die positieve houding tegenover de Sovjet Unie te begrijpen. De teleurstelling na de perestrojka is groot. Hun leven lang is de ‘Sovjet-mensen’ voorgespiegeld dat ze een beter leven zouden krijgen, maar ze zijn bedrogen uitgekomen en hun gespaarde geld is niets meer waard. Na het slechte socialisme zou het goede socialisme komen, en die verwachting is niet uitgekomen. In de meeste verhalen is teleurstelling dan ook de rode draad. Ze klagen over de democratie die ze niet heeft gegeven wat ze hoopten, over het kleinburgerlijke materialisme dat in de plaats is gekomen van de Sovjet-idealen, maar bijna nergens komt de rechtsstaat als ideaal naar voren.

De maat van een enkel mens, maar welk mens precies is onduidelijk

In de inleiding, ‘Notities van een deelneemster’ vertelt Alexijevitsj heel kort over haar werkwijze: ‘Ik noteer en sprokkel de geschiedenis bijeen van ons ‘dagelijkse’, ‘interne’ socialisme. Beleefd door een mensenziel. Want met die maat werk ik graag: die van een enkel mens. Daarin gebeurt eigenlijk alles.’ ‘Ik ga gauw de sporen van de Sovjet-beschaving vastleggen […] duizenden details van het verdwenen leven,’ (12).

Over de keuze van juist deze twintig verhalen zegt ze: ‘Ik zocht mensen die totaal met het oude ideaal vergroeid waren, er zo een mee geworden waren dat het niet meer uit hen los te weken was – de staat was hun kosmos geworden en verving alles, zelfs hun eigen leven. Ze konden geen afscheid nemen van de grote geschiedenis en op een andere manier gelukkig worden […] Nu willen de mensen gewoon leven, zonder ideaal. Dat is nooit eerder voorgekomen in het Russische leven, ook niet in de Russische literatuur’ (10). Maar toch heeft ze zich niet beperkt tot mensen die met de Sovjet-idealen zijn vergroeid. Ze schrijft ook over jonge mensen die geen idee hebben wat het communisme inhield en die er geen enkele verwantschap mee hebben. Ze vertelt ook over mensen die het communisme haatten. Iemand die niet kan verdragen dat zijn vrouw een rode blouse draagt. Een grootvader die de verschrikkingen van de kampen heeft opgeschreven om zijn familie daarvan op de hoogte te brengen (463).

Alexijevitsj is heel spaarzaam met eigen commentaar en ze geeft weinig inzicht in haar manier van werken. Ze bewerkt de verhalen zodanig, dat ze deze in de ik-vorm kan opschrijven, maar ze vertelt niet hoe ze dat doet. Ze vertelt weinig over de gesprekssituaties, wie er aanwezig waren, hoe zij zich tot elkaar verhielden, hoe de gesprekken verliepen. Bijvoorbeeld wanneer ze gesprekken citeert die ze heeft opgevangen in keukens, tijdens begrafenismaaltijden en demonstraties. Ze zet dan zonder enig commentaar quotes onder elkaar, onderbroken met streepjes. Het is prachtig materiaal, maar lezers die er niet bij waren kunnen deze uitspraken moeilijk interpreteren. Om daartoe in staat te zijn, zou je meer moeten weten over de manier waarop het materiaal tot stand is gekomen, over de vertellers en andere aanwezigen, over hun interacties met Alexijevitsj. Soms richten haar gesprekspartners zich nogal wantrouwend tot haar: ‘U bent toch niet van hier, wat wilt u?’ (78), ‘Ik ga straks nog dood aan mijn verhalen. Waarom vertel ik ze u? U kunt niets voor me doen. Goed, u kunt ze opschrijven en publiceren. Een paar goede mensen zullen een traantje laten, maar de slechte, om wie het gaat, lezen ze niet. Waarom zouden ze?’ (413). Een meisje dat bij de metro-aanslag van 6 februari 2004 in Moskou is getroffen zegt: ‘Ze hebben alleen onze gevoelens en woorden nodig, maar niet onszelf, want zij hebben dat niet meegemaakt’ (347 ev). Maar Alexijevitsj doet niet veel met dit soort uitingen.

Bij het interpreteren van dit verschrikkelijke materiaal zijn lezers vooral op zichzelf aangewezen, geen geringe opgave bij deze veelheid aan ongesorteerde levens. Het is interessant om de werkwijze van Alexijevitsj te vergelijken met die van V.S. Naipaul, die net als Alexijevitsj de Nobelprijs voor literatuur heeft gewonnen. Beiden zijn verzamelaars van verhalen, maar Naipaul is in zijn teksten – zoals bijvoorbeeld In Beyond Belief (1997) – veel sterker aanwezig dan Alexijvitsj. Hij duikt in de voorgeschiedenis van de mensen met wie hij praat, hij beschrijft hoe hij met ze op pad gaat en vertelt over de context waarin zijn gesprekspartners leven; hij geeft een beeld van de situaties waarin de gesprekken plaatsvonden. Hij maakt het lezers gemakkelijker om aan de hand van die verhalen te begrijpen wat er in Indonesië, Iran, Pakistan en Maleisië aan de hand is.

Rineke van Daalen is socioloog aan de Universiteit van Amsterdam. Deze recensie verscheen eerder op haar website.

Referenties

Alexijevitsj, Svetlana (2014). Het einde van de rode mens. Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie. Amsterdam: De Bezige Bij.
Naipaul V.S. (1998). Beyond Belief. Islamic Excursions Among The Converted People. New York: Vintage.
Timothy Snyder (2015). ‘Svetlana Alexievich: The Truth in Many Voices’, in: The New York Review of Books, 12 october.