ESSAY Democratisering valt of staat met vragen stellen

De overheid wil dichter bij de burger staan, en zich toegankelijker en menselijker opstellen. Een vorm van democratisering die alleen te realiseren is, als de burger vragen blijft stellen over institutionele machtsposities en belangentegenstellingen bij de uitvoering van beleid. Doet hij dat niet, dan krijgt democratisering eerder minder dan meer betekenis.

Op de school van mijn dochter worden de tien-minutengesprekken met ouder én kind gevoerd. In die gesprekken staat het kind centraal: hij of zij wordt immers verondersteld eigenaar te worden van het leerproces. Aan het eind van groep 7, na een jaar van niet al te diepgaande tien-minutengesprekken, kwam ik erachter dat mijn dochter op een relatief laag niveau werkte en dat allerlei prangende vragen over haar ontwikkeling onbesproken bleven.

Aan de bel trekken, betekende dat ik wellicht gezien zou worden als een van die hoogopgeleide ouders die het echte niveau van hun kind niet willen zien, en daarom school in twijfel trekken. Als onderliggende partij probeerde ik mijn onvrede te uiten en mogelijke oplossingen te bespreken zonder school tegen mij in het harnas te jagen.

Meer dan politieke keuze

Herkenbaar wellicht voor u, maar wat heeft dit te maken met democratisering? Deze persoonlijke anekdote laat de dilemma’s zien van interacties met goedwillende overheden en instanties die burgers, ouders of cliënten willen ondersteunen en empoweren op een horizontale, niet autoritaire manier. Ik was dit vaak tegengekomen in mijn antropologisch onderzoek bij twee Ouder- en Kindteams (OKT) in Amsterdam, maar nu werd ik er zelf mee geconfronteerd.

Bij democratisering denk je in eerste instantie aan politiek in de nauwe zin. Bijvoorbeeld hoeveel stem hebben burgers eigenlijk in het bestuur van hun stad? Mijn opvatting is dat democratisering niet alleen een zaak is van invloed op politieke keuzes, maar vooral ook op uitvoering van beleid. Juist daar, in de alledaagse contacten van mensen met verschillende instanties, komen allerlei vragen over de precieze verhouding tussen burger en overheid aan de orde. In de uitvoering zoals die tegenwoordig is georganiseerd, spelen drie begrippen een cruciale rol: ‘eigen kracht, ‘de wijk’ en ‘één regisseur.’

Vertrouwen op eigen kracht

Zelfredzaamheid en eigen kracht zijn centrale termen in de transformatie van de verzorgingsstaat tot participatiesamenleving, of in ieder geval richting een overheid die meer ruimte laat voor burgerinitiatieven en burgers activeert in plaats van domineert en afhankelijk maakt. De gedachte is dat er hierdoor bezuinigd kan worden zonder aan kwaliteit te hoeven inleveren.

Inmiddels weten we dat die win-wingedachte veel wensdenken in zich draagt en dat de verwachte besparingen vaak uitblijven. Ik wil hier vooral aandacht vragen voor een ander aspect van eigen kracht, in lijn met het voorbeeld van het tien-minuten-gesprek waarmee ik dit essay begon.

In mijn onderzoek naar het Ouder en Kind Team kwam ik hetzelfde optimistische en idealistische commitment tegen: we werken met ouders, staan naast ouders. Conform de centrale gedachte van het begrip probeerden professionals ouders te helpen door uit te gaan van hun hulpvraag en eigen kracht. Ze moesten vooral de regie houden over hun eigen hulptraject.

Geen ruimte voor conflict en verschil

Zowel in het tien-minuten gesprek als bij het OKT schuilt de morele impuls en het brandende verlangen om te werken via horizontale relaties. De vertegenwoordiger van de instantie is er om de ouder of het kind te ondersteunen, en te empoweren. Dat streven heeft een keerzijde, namelijk een gebrek aan aandacht voor institutionele macht.

In het Perspectiefplan, het format waarbinnen OKT-professionals en ouders een hulpverleningstraject vormgeven, staat de hulpvraag en eigen kracht van de cliënt centraal. Het Plan, een digitaal formulier, biedt echter geen ruimte voor verschillende opvattingen en dwingt daarmee consensus af. Omdat het resultaat het product lijkt te zijn van samenspraak, verdwijnen de machtspositie van de professional, en de mal van het jeugdstelsel zelf volkomen uit beeld.

Het verlangen naar een meer democratische, horizontale en activerende relatie tussen overheid en burger kan met andere woorden een kritische reflectie op machtsverschillen in de weg staan. Veel beleid dat een gelijkwaardigere relatie tussen staat en burger wil creëren, getuigt van groot optimisme, met prachtige ideeën over coproductie en eigen regie. Maar omdat het vaak geen ruimte biedt voor de erkenning van institutionele machtsposities en belangentegenstelling, kan beleid dat meer democratie voorstaat, precies het tegenoverstelde bewerkstelligen.

De wijk als lonkend perspectief

Een tweede thema dat centraal staat in de organisatie van de overheid is de wijk. De overheid organiseert diensten steeds meer op wijkniveau of steekt ze gebiedsgericht in. Dat geldt voor de jeugdhulp, het Ouder- en Kindteam, de maatschappelijke zorg, en uiteraard het gebiedsgericht werken. Daarvoor zijn gebiedsteams en gebiedsmakelaars in het leven geroepen. De wijk of buurt biedt het lonkende perspectief van nabijheid. Dicht bij de burger kunnen de diensten en organisaties inspelen op lokale netwerken en initiatieven, kunnen ze maatwerk leveren, en fragmentatie tegengegaan. Maar wat betekent aansluiten bij de wijk feitelijk?

Beleidsmakers lijken vaak te veronderstellen dat de wijk een vanzelfsprekende en horizontale gemeenschap behelst waar je bewoners automatisch tegen het lijf loopt, en die je simpel kunt aanspreken. In gesprekken over gebiedsmakelaars hoorde ik vaak goedkeurend de uitdrukking, ‘die is veel buiten’ als ze het over een makelaar hadden die veel de wijk in ging. Maar wie kom je ‘buiten’ dan tegen? Met wie spreek je, en wiens visie en behoeften neem je mee?

Bestaat de actieve, mondige burger echt?

Als stedelijk antropoloog weet ik dat voor sommige mensen hun wijk of buurt belangrijk is, zij maken er veel gebruik van en werpen zich soms ook op als spreekbuis. Anderen zijn juist onzichtbaar of worden niet gehoord. Zoals een gebiedsmakelaar het treffend verwoordde: ‘Je hoort altijd de stem van een stukje buurt. Je hoort nooit de hele buurt. Er zijn veel mensen die niet meepraten. We proberen wel mensen die nooit hun stem laten horen, om welke reden dan ook, erbij te betrekken, maar dat is heel moeilijk. De usual suspects zijn natuurlijk ook belangrijk. Je moet altijd wel kijken, wie vertegenwoordigen ze eigenlijk?’

Aansluiten bij overheidsbeleid, gehoord worden, en gebruik maken van de geboden mogelijkheden is een vak dat sommigen beter verstaan dan anderen. Als je als overheid inzet op burgerinitiatieven die overgewicht bestrijden, zullen die er ongetwijfeld komen. De vraag is echter of die werkelijk als initiatief van bewoners moeten gelden. Als je goed kijkt, wat blijft er dan over van de droom over actieve, mondige burgers?

Dilemma rond regie en aansprakelijkheid

De focus op de wijk of buurt gaat meestal samen met beleid gericht op integraal werken. Dit levert een ander democratisch probleem op. Een genetwerkte overheid, waar verschillende ‘ketenpartners’ nauw samen moeten werken, roept onvermijdelijk de vraag op naar regie en aansprakelijkheid. Wie is er nou echt verantwoordelijk voor een project, casus of cliënt, en wie heeft genoeg zeggenschap om andere partners aan het werk te zetten? Wie kunnen burgers, als bewoner of als cliënt, aanspreken?

Om fragmentatie tegen te gaan, zet de overheid in tal van domeinen in op het idee van één regisseur per casus of wijk. Hiermee zou ze meteen de regievraag oplossen. Maar juist dat menselijke gezicht van de overheid, hoe ontegenzeggelijk sympathiek ook, brengt zijn eigen dilemma’s met zich mee.

Overheid toont menselijk gezicht

De gedroomde overheid 2.0 is vooral een overheid met een menselijk gezicht. Niet meer het bureaucratische monster, dat zo mooi verbeeld werd in Terry Gilliams film Brazil. Uitgebracht in 1985, maar nog steeds het terugkijken waard. De huidige overheid is een mens: Henny, Sharmila of Linda.

De menselijke overheid krijgt gestalte in die ene werker per gezin of gebied, de spin in het web die als generalist optreedt met een achtervang van specialisten, die op hun beurt maatwerk leveren en aansluiten bij bestaande krachten en initiatieven. Een persoon die integraal aanstuurt op een casus, probleem of project. De gebiedsmakelaar en de Ouder en Kind Adviseur zijn voorbeelden van mensen die een nabije, toegankelijke en faciliterende overheid belichamen.

Maar is dat gezicht van de overheid nu man of vrouw, jong of oud, wit of niet, atheïst of religieus? Wat maakt dat specifieke gezicht, die belichaamde positionering, de facto uit voor de relatie tussen burger en overheid, tussen gebiedsmakelaar en buurt, of tussen professional en cliënt? Met wie heeft een gebiedsmakelaar vooral contact, bij welke professional voelt de ene ouder zich thuis, en de ander juist niet?

De overheid als persoon roept vragen op over wie zij hoort en bereikt, en over de aard van haar relatie met de burger. Het maakt bovendien de urgente discussies over diversiteit en ongelijkheid, en de witheid van instituties heel concreet. Wie vertegenwoordigt en belichaamt, letterlijk, de overheid? En wat betekent dat voor de relaties met de verschillend gepositioneerde burgers?

Wat nu als de uitvoering tekortschiet?

En ander groot dilemma betreft de uitvoering. Wat nu als die te wensen overlaat? Wat als er in het functioneren van het complexe landschap van instanties, stichtingen en aanbieders uiteindelijk niet zo veel verandert, behalve dat de overheid thans een bekend gezicht heeft? Zoals een gebiedsmakelaar zei: ‘Voor bewoners ben jij die falende overheid, en dus krijg jij de volle laag.’

Volgens hem moesten gebiedsmakelaars vooral een dikke huid kweken. Professionals bij het Ouder- en Kindteam bleven door wachtlijsten regelmatig met casussen zitten die te zwaar voor hen waren, waar ze het mandaat en de middelen niet voor hadden, maar waarvan ze ’s nachts wel wakker lagen. Zij belichamen een nabije, betrokken overheid met een bloedend hart.

Blijf de macht bevragen

Al mijn voorbeelden gaan over alledaagse contacten tussen jeugdprofessionals en ouders en kinderen, of gebiedsmakelaars en bewoners. Vooral in die contacten krijgt de relatie tussen burger en overheid vorm. Daar spelen vragen op het gebied van democratisering. Zowel bij de ambtenaren en professionals die zich verantwoordelijk voelen voor de publieke zaak als bij bewoners of cliënten die wel of niet gehoord worden, en al dan niet invloed hebben op hun eigen zaak.

De goede bedoelingen van een democratisch en empowerend tien-minuten gesprek op school lieten mij als ouder onthand en onmachtig. Ook bij het streven naar een meer nabije, toegankelijke en menselijke overheid, die er, zoals we vaak te horen krijgen, voor iedereen is, moeten we altijd vragen blijven stellen over de macht en positionering van de overheid. En vooral aandacht besteden aan de bijbehorende dilemma’s in de uitvoering van beleid.

Anouk de Koning is universitair hoofddocent Antropologie aan de Universiteit Leiden. Ze schreef dit essay als onderdeel van haar Urban Citizen Fellowship, medegefinancierd door de Gemeente Amsterdam, aan het Netherlands Institute of Advanced Studies.

 

Foto: Sebastiaan ter Burg (Flickr Creative Commons)