Sociale duurzaamheid gaat over wat waardevol en rechtvaardig is

Als beleidsmakers de aannames van sociale duurzaamheid niet expliciteren, is de kans groot dat investeringen in een betere woonomgeving hun doel voorbijschieten. De vraag is wanneer burgers en beleidsmakers echt tevreden kunnen zijn.

Duurzaamheid wordt meestal geassocieerd met economie en milieu. Sociale duurzaamheid staat voor ‘het bijhouden of verbeteren van het welzijn van mensen in huidige en in toekomstige generaties.’ Er is geen eenduidige operationele definitie van het begrip, maar veeleer een verzameling van waardes, principes en indicatoren uiteenlopend van sociale rechtvaardigheid, bestendigheid van een gemeenschap, inclusie, diversiteit, sociale cohesie, sociaal kapitaal, participatie en veiligheid.

Dat er geen eenduidige operationele definitie bestaat, heeft er vooral mee te maken dat sociale duurzaamheid een gelaagd, waarden-geladen en normatief begrip is. In tegenstelling tot technische duurzaamheid staat het doel van sociale duurzaamheid dan ook vaak ter discussie. Bijvoorbeeld: streven we bij sociale duurzaamheid naar zoveel mogelijk diversiteit en geven we minderheden voorrang op bepaalde voorzieningen? Of zijn democratische principes leidend en gaan we ervan uit dat, zolang er maar participatief is ontwikkeld, elke uitkomst goed is?

Dubbelzinnigheid doet recht aan complexiteit

Het is belangrijk om je te realiseren dat iedere operationalisering van sociale duurzaamheid in de praktijk gepaard gaat met keuzes over wat rechtvaardig en waardevol is. Bij het toepassen van sociale duurzaamheid als beleidsdoel wordt hier echter vaak overheen gestapt. Beleidsmakers stellen dan lijstjes op met indicatoren zoals ‘betaalbare huisvesting, bereikbaar openbaar vervoer, publieke ruimte, inkomen- of opleidingsniveaus, of aantal sociale contacten’ die de mate van sociale duurzaamheid meten.

Bij het operationaliseren van het begrip in het stedelijke beleid kun je verschillende richtingen op. De Italiaanse hoogleraar Stedelijke Planning Stefano Moroni maakt onderscheid tussen concepten en concepties. Zodra sociale duurzaamheid als beleidsdoel wordt toegepast, krijgt het algemene, theoretische concept een bepaalde invulling naar gelang de situatie. Iedere conceptie van sociale duurzaamheid is tijd-, plaats- en opgave-gebonden, en hangt af van wat in een bepaalde situatie belangrijk is.

Het is volgens Moroni onvermijdelijk dat bij het opstellen van beleidsdoelen normatieve keuzes worden gemaakt. Oftewel, bij het formuleren van beleid wordt er gekozen voor een benadering die de richting bepaalt van wat uiteindelijk écht belangrijk wordt gevonden. Hieraan liggen verschillende ethisch-filosofische stromingen ten grondslag: vinden we het belangrijk om middelen zo gelijk mogelijk te verdelen, of willen we alleen een bepaald basisniveau aanbieden en geldt daarboven het recht van de sterkste? Waarom stellen we gezondheid als centraal uitgangspunt binnen een omgevingsvisie vast, en niet veiligheid of sociaal welzijn?

Met goede bedoelingen de mist in

Hoewel uitvoerende professionals deze vragen liever aan de politiek overlaten, is discussie over verschillende concepties ook voor keuzes in concrete wijken en gebieden relevant. Operationele acties, zoals het mixen van woontypes, het invoeren van regelgeving en het gebruik van meetinstrumenten zeggen veel over de normatieve benadering die corporaties en ontwikkelaars tegenover sociale duurzaamheid hanteren. Wanneer je in een project bijvoorbeeld besluit de Leefbaarometer toe te passen om maatschappelijke meerwaarde te meten, ga je ervan uit dat verbetering van fysieke leefbaarheid het beoogde einddoel is. Of het algemeen welzijn van mensen ook verbetert, blijft buiten beschouwing: dat is simpelweg niet de normatieve benadering van dit instrument.

In het Nederlandse ruimtelijke-ordeningsdebat bespreken we niet vaak welke normatieve benaderingen er achter sociale duurzaamheid schuilgaan, en wat voor verschillende concrete acties hier logischerwijs uit volgen. Het kan daarom gebeuren dat een gekozen operationele vorm niet op de gewenste benadering aansluit. In het Krachtwijkenbeleid en het Grotestedenbeleid werd weliswaar ingezet op het diversifiëren van woontypes in wijken, maar in de praktijk sloten ze weinig logisch aan op een andere oorspronkelijke beleidsintentie, namelijk het verbeteren van sociaaleconomische omstandigheden van mensen.

Om de doelen van sociale duurzaamheid te bereiken, moeten beleidsmakers dus expliciet aangeven welke normatieve benadering ze hanteren en welke acties of investeringen daaruit voortvloeien. Als ze dat niet doen, kunnen ze, ondanks de beste bedoelingen bij de implementatie van sociale duurzaamheid, behoorlijk de mist in gaan.

Wat is nu echt het einddoel?

Twee mogelijke benaderingen voor sociale duurzaamheid zijn de fysieke-voorzieningen-benadering en de capability-benadering. Terwijl de eerste dominant is in de Nederlandse beleidspraktijk, wordt de tweede ook steeds vaker verkend, zoals in het rapport Toegang tot de Stad van de Raad voor leefomgeving en infrastructuur. Waar de fysieke-voorzieningen-benadering is gericht op fysieke condities - betaalbare huisvesting, goede openbare ruimte, of veilig ingerichte straten- ligt de focus van de capability-benadering op de mogelijkheden van mensen- zoals de mogelijkheid om zich te verplaatsen of thuis te voelen. Het verschil tussen de twee is dat het realiseren van voorzieningen door de eerste benadering als einddoel wordt gezien, en door de tweede als middel om menselijk welzijn te bereiken.

Sociale duurzaamheid is per definitie een normatief begrip dat in ieder gebied of wijk een specifieke invulling behoort te krijgen. Wanneer beleidsmakers sociale duurzaamheid nastreven, via doelen als ‘de toegankelijke stad’, inclusie, rechtvaardigheid, welzijn, leefbaarheid of maatschappelijk meerwaarde, is het goed om stil te staan bij de vraag wat nu écht het einddoel van de investeringen moet worden. Oftewel: wanneer kunnen beleidmakers en burgers tevreden zijn? Wat wordt in een bepaalde situatie waardevol en rechtvaardig geacht? En: hoe meet men het échte einddoel, en niet alleen het middel om daar te komen? Schroom niet om in deze discussies kritisch en vernieuwend zijn – gebruikelijke meettools en -instrumenten zijn namelijk in lang niet alle situaties de meest accurate.

Céline Janssen doet onderzoek naar sociale duurzaamheid in gebiedsontwikkeling. Dit artikel is een ingekorte en bewerkte versie van een onderzoeksblog op Gebiedsontwikkeling.nu, en gebaseerd op het artikel ‘Planning for social sustainability: towards a human-centred approach’ dat Janssen schreef, samen met Co Verdaas, parttime hoogleraar Gebiedsontwikkeling en Tom Daamen, universitair hoofddocent Urban Development Management (UDM). Alle drie werken ze aan de Technische Universiteit Delft.

 

Foto: Paul van de Velde (Flickr Creative Commons)