Weg met de schijnoplossingen: laten we nu echt goed werk voor academici maken

Is het academisch landschap in Nederland een hoogvlakte die door een aantal pieken wordt gesierd, zoals de onlangs verschenen Wetenschapsvisie 2025 zegt, of er sprake van een ratrace? Het evenwicht in de academische wereld is gebaat bij focus op inhoud en kwaliteit, vinden Gabriël van den Brink en Thijs Jansen.

Wie kennis neemt van beleidsstukken inzake de Nederlandse wetenschapsbeoefening krijgt de indruk dat het allemaal fantastisch gaat. We horen op internationale lijsten tot de wereldtop, onze wetenschappers laten tal van topprestaties zien en het academisch leven vormt een hoogvlakte die bovendien diverse pieken kent. Het is daarom niet vreemd dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - en ook de universiteiten zelf - het beoefenen van wetenschap graag met topsport vergelijken.

Men gaat er van uit dat je de hoogste kwaliteit verkrijgt door competitie te bevorderen en dat is de afgelopen decennia dan ook gebeurd. Inmiddels is er een academisch regime ontstaan dat sterk staat in het teken van onderlinge (onderzoeks-) concurrentie: tussen individuele wetenschappers, groepen van wetenschappers en universiteiten.

Publiceren of sterven

Wetenschappers dienen zich vooral toe te leggen op het publiceren van zoveel mogelijk artikelen in gespecialiseerde Engelstalige toptijdschriften. Het aanbod van Engelstalige artikelen groeit mede daardoor 3 tot 3,5 procent per jaar. Publicatie van artikelen in een toptijdschrift is een winnend lot uit de loterij: van de 3 miljoen manuscripten die er per jaar worden aangeboden wordt slechts de helft gepubliceerd.

Daarnaast gaat heel veel tijd op aan het schrijven van onderzoeksaanvragen. Aangezien onderzoeksbudget beperkt is, krijgt het gros van deze onderzoeksvoorstellen nooit groen licht. Zo wordt bijvoorbeeld meer dan 80 procent van de onderzoeksaanvragen voor een Vernieuwingsimpuls afgewezen. Het schrijven, becommentariëren en beoordelen van alle onderzoeksaanvragen schijnt volgens sommigen per jaar 600 mensjaren wetenschappelijk personeel te kosten. Daarbij komt dat veel van de onderzoeksgelden doorgaans bij dezelfde succesvolle onderzoekers terecht komen: ‘the winner takes it all’.

Hoewel deze eenzijdige opvatting van academisch werk inmiddels ter discussie staat - onder andere dankzij de beweging Science in Transition - blijkt de praktijk aan Nederlandse universiteiten nog altijd in het teken van het afrekenen op onderzoektargets te staan. Vooral druk bezette bestuurders maken de aanstelling of bevordering van personeel daarvan afhankelijk. Daarbij wordt sterk gelet op internationale rankings. De publish or perish cultuur heeft echter tot gevolg dat andere verantwoordelijkheden van de universiteiten zwaar onder druk komen te staan of zelfs geheel dreigen te verdwijnen. We noemen er een aantal.

Steeds minder kennis terug naar de samenleving

Ten eerste dreigen universiteiten steeds minder aan kennis aan de samenleving ‘terug en door te geven’, omdat dit niet loont. Toponderzoekers die dat wel doen, zoals Robbert Dijkgraaf, zijn heel dun gezaaid. Nederlandse publicaties - artikelen of boeken - tellen niet mee en worden daarom steeds minder geschreven. Wetenschappers die dat toch willen, moeten hun academische carrière vaarwel zeggen. Een treffend voorbeeld daarvan is de schrijver David van Reybrouck die de universiteit verliet en daarbuiten een aantal succesvolle en internationaal bekroonde academische boeken publiceerde. Dit was binnen de universiteit niet mogelijk geweest.

Terwijl er in het publieke en politieke debat steeds minder respect voor feiten is en de behoefte aan betrouwbare wetenschappelijke kennis groter lijkt dat ooit, raakt de wetenschap in toenemende mate in zichzelf gekeerd. Dat komt door de druk om Engelstalig te publiceren, maar ook doordat de gepolariseerde publieke sfeer voor veel wetenschappers minder veilig voelt.

Carrière maken door goed lesgeven, is niet mogelijk

Ten tweede blijven universiteiten het onderwijs nog altijd stiefmoederlijk behandelen. Goed college geven of het begeleiden van studenten leveren nauwelijks status en waardering op. Veel academici zien onderwijs als corvee, met als gevolg dat de beste wetenschappers nog maar weinig onderwijs geven - zeker niet in de bachelor. Het aantal contacturen is doorgaans beperkt en het geven van werkgroepen wordt vaak doorgeschoven naar promotiekandidaten of zelfs ouderejaarsstudenten.

De overheid heeft dit willen veranderen door prestatieafspraken, maar verplichte contacturen en aantallen Basiskwalificaties Onderwijs (BKO’s) worden aan universiteiten toch vooral gezien als bureaucratische ‘targets’ die door de overheid worden opgelegd. Het is nog steeds niet mogelijk om carrière te maken door excellent onderwijs te verzorgen. Ook is er weinig aandacht voor brede academische vorming. Zo bleek onlangs dat universitaire studies bestuurskunde amper aandacht besteden aan ambtelijke beroepsethiek.

Slecht werkgeverschap beïnvloedt wetenschapsbeoefening

Ten derde is de universiteit een slechte werkgever. Het werken met tijdelijk personeel is financieel aantrekkelijk, maar brengt voor de continuïteit van onderwijs en onderzoek veel onzekerheden mee. Inmiddels is ruim 60 procent van het wetenschappelijk personeel op universiteiten in tijdelijke dienst. Van de enkelen die na hun researchmaster als promovendus of postdoc aan de slag kunnen, moeten de meesten het jarenlang met een tijdelijk contract doen dat vaak afhankelijk is van tijdelijke onderzoeksfinanciering. De doorstroommogelijkheden naar hogere functies blijken beperkt en de concurrentie neemt sterk toe. Wie de universiteit na een aantal jaren verlaat, moet rivaliseren met leeftijdsgenoten die meer praktijkervaring hebben opgebouwd.

Terwijl promovendi geloven over de best mogelijke startkwalificatie te beschikken, blijken werkgevers daar anders over te denken. Voor promovendi die de universiteit verlaten, duurt het gemiddeld 12 jaar voordat zij een zelfde salaris verdienen als mensen die na hun master direct gingen werken. Er ontstaat een academisch proletariaat. Het slechte werkgeverschap heeft ook gevolgen voor de kwaliteit van wetenschapsbeoefening: wetenschappers raken door alle onzekerheid sterk op hun individuele belang en overlevingskansen gericht. Ze zijn daardoor geenszins gemotiveerd om te investeren in relaties met anderen en het wordt door sommigen zelfs gebruikt als een excuus voor discutabele onderzoeksmethoden.

Tijd van schijnoplossingen is voorbij

Over de nadelige gevolgen van deze eenzijdige invulling van ‘goed werk voor academici’ wordt aan Nederlandse universiteiten van tijd tot tijd gediscussieerd, maar tot nu toe zonder dat het heersende regime werkelijk doorbroken wordt. De bemoeienis vanuit studenten en politiek heeft tot nu toe vooral geleid tot schijnaanpassingen. Het is daarom hoog tijd dat verantwoordelijke personen en instanties echt werk gaan maken van het teruggeven van kennis aan de samenleving, van excellent onderwijs en academische vorming en van goed werkgeverschap.

Gabriël Van den Brink is hoogleraar wijsbegeerte bij Èthos aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Thijs Jansen is medeoprichter en directeur van de Stichting Beroepseer en als onderzoeker/docent verbonden aan de School voor Politiek en bestuur van de Universiteit Tilburg. Samen met Wout Scholten, onderzoeker bij het Rathenau Instituut, zijn Van den Brink en Jansen auteurs van het onlangs verschenen boek ‘Goed werk voor academici’.

Foto: Stefano Montagner (Flickr Creative Commons)