Zachte hand helpt het granieten bestand

De Wet werk en bijstand (Wwb) verplicht mensen tot deelname aan vrijwilligersprojecten. Maar dankzij de intensieve coaching van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is er een zachte hand die mensen helpt werkelijk te participeren.

In ons onderzoek naar projecten die de Wwb combineerden met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Wmo zagen we welke potentie deze combinatie kan hebben. Langdurig werklozen die ingeschakeld werden bij projecten voor lokale maatschappelijke participatie raakten enthousiast en zagen weer perspectief. Dit soort ervaringen laten zien dat de term ‘granieten bestand’ een relatief begrip is. Mensen zijn beweeglijker dan harde steensoorten. Mensen die jarenlang als kansloos zijn beschouwd, blijken te kunnen genieten van hun prestaties en blijken daar trots op te kunnen zijn. Als ze maar op de juiste manier worden aangesproken en begeleid, als ze maar vertrouwen krijgen en ondersteuning.

De combinatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand biedt onvoorziene mogelijkheden om met zachte hand de participatie te bevorderen van mensen die door de samenleving en de instanties als kansloos werden beschouwd, en die zichzelf ook lange tijd zo definieerden. Hoe kan die combinatie van de Wwb en de Wmo een verschil maken? Wat maakt dan dat die combinatie wel werkt waar de Wwb alleen tekortschiet? Deze vragen kregen we mee van het project Effectieve interventies dat MOVISIE in opdracht van het Ministerie van VWS uitvoert.

Beide wetten vullen elkaar aan
We stelden vast dat de intentie van beide wetten overeenkomt: het bevorderen van de participatie van alle burgers, ongeacht hun persoonlijke problemen. De Wwb heeft weliswaar expliciet arbeidsreïntegratie als doel, maar biedt enige ruimte voor maatschappelijke participatie. De Wmo kan de Wwb daarin aanvullen door de expliciete gerichtheid op maatschappelijke participatie en sociale zelfredzaamheid. Dit is mogelijk via de inzet van burgers voor de welzijnsbevordering van medeburgers (civil society) en de ondersteuning van burgers met beperkingen door de lokale overheid (compensatieplicht).

Hoewel die intentie tot maatschappelijke participatie op beleidsniveau wordt uitgesproken, zijn er tot nu toe maar enkele ‘succesvolle’ projecten die daadwerkelijk de  participatie van moeilijk bemiddelbare bijstandsafhankelijken bevorderen. Voor ons onderzoek hebben we een aantal van die projecten achterhaald: maatschappelijk activeringscentrum De Cirkel in de gemeente Almere, het Participatiehuis in de gemeente Sittard-Geleen en Service voor de Wijk in de gemeente Ede. Deze projecten kwamen na telefonische interviews als beste uit de bus. We hebben deze vervolgens systematisch geanalyseerd door ons te richten op hun ‘werkzame bestanddelen’.

Keuzemogelijkheden bieden cliënt perspectief
De meerwaarde van deze projecten bestaat eruit dat ze verschillende ‘mogelijkheden’ bieden aan de deelnemers en niet direct gericht zijn op het vinden van een betaalde baan. Ze bieden maatwerk en intensieve coaching en helpen cliënten een nieuw sociaal netwerk op te bouwen. Door de deelname aan een project verandert er iets in de mogelijkheden van de cliënt, die het gevoel krijgt nieuwe keuzes te kunnen maken die voorheen niet beschikbaar waren.

Dat wil niet zeggen dat ze allemaal vrijwillig zijn gaan deelnemen. Veelal werden ze gedwongen vanuit de Wwb: hun klantmanager stelde sancties in het vooruitzicht als ze niet zouden deelnemen. Toch blijkt die duw in de rug wel te werken, aangezien de deelnemers in de drie projecten – tegen hun verwachting in – een nieuw sociaal netwerk vinden in de trainings- of collega-groep.

Van groot belang zijn de begeleiders van de projecten. Zij moeten het zien en ze moeten het doen. Ze hebben te maken hebben met cliënten die worstelen met een bijzondere en een bijzonder lange problematiek, die niet met een eenvoudige standaardaanpak is op te lossen. Juist de persoonlijke aandacht, het aansluiten bij het gebrek aan  zelfvertrouwen en het aanbod van keuzemogelijkheden zijn factoren die cruciaal zijn om deze langdurig bijstandsafhankelijken te helpen zichzelf te hervinden. Alleen al de
mogelijkheid om keuzes te maken die overeenstemmen met de eigen behoeftes is zo motiverend dat de cliënten alles in het werk stellen om de geboden opties ook waar te maken.

De projecten bieden ook perspectief voor beleid
De bijstandsafhankelijken hebben behoefte aan projecten die op hun situatie zijn toegesneden en willen een zinvolle activiteit aangaan, deels omdat ze zijn afgeknapt op arbeid die ondergewaardeerd en slecht betaald wordt. Ze hechten belang aan hun lokale leefwereld en willen daar iets voor betekenen. Daarbij realiseren ze zich dat niets voor niets komt. Deze mogelijkheid, om tegenover hun uitkering iets te betekenen voor hun buurt of wijk en daarbij vaardigheden in te zetten waar ze over beschikken, is zo stimulerend dat ze hun frustraties over de overheid en zichzelf opzijzetten. Vanuit dat perspectief biedt de Wmo perspectief op een civil society waarin burgers elkaar helpen en zelfredzaam zijn. Dat heeft niet alleen invloed op de doelstelling en vormgeving van de projecten, maar het bevordert ook overleg en samenwerking tussen de uitvoerders van de beide gemeentelijke wetten.

Vanuit beleidsniveau kwam gaandeweg bij ons de vraag naar boven of het de Wwb met haar harde hand is die de zachte hand van de Wmo mogelijk maakt, of is het de Wmo met de zachte hand die de harde hand van de Wwb realiseert? Het antwoord is van allebei wat: enerzijds is de realisatie van de Wmo-uitgangspunten voor de geïntegreerde Wwb-Wmo-projecten volledig afhankelijk van de ‘centen en instrumenten’ van de Wwb. En anderzijds heeft de Wmo een ‘verzachtende werking’ op de uitvoering van de Wwb.

Twee vragen resteren: zal de verplichting tot participeren uiteindelijk de civil society creëren die de overheid voor ogen heeft? En: kan de zachte aanpak van de activering, die we hier als ‘veelbelovend’ hebben beschreven, blijven rekenen op de ‘centen en instrumenten’ van de Wwb, nu de participatiegelden worden gereduceerd? We moeten het antwoord schuldig blijven. Maar als er dan toch een politieke afweging gemaakt moet worden, of wanneer het uwv werkbedrijf en de gemeentelijke sociale diensten niet
slagen in hun intentie om sociale integratie te realiseren, dan biedt deze combinatie van Wwb en Wmo op lokaal niveau in ieder geval een uitweg. Want van deze ‘best practices’ valt veel te leren.

Trudie Knijn is hoogleraar interdisciplinaire sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Rik van Berkel is universitair hoofddocent bij het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (usbo) van de Universiteit Utrecht. Mirjam Bouwman-van ’t Veer is beleidsmedewerker bij het Leger des Heils, Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg.

 

Foto: Bas Bogers