Nieuwe aandacht, maar alsjeblieft géén nieuw wijkenbeleid

Professor Preston Smith waarschuwt voor het wegglijden van de Nederlandse achterstandswijken: don’t go there. Maar volgens Reinout Kleinhans betekent dat niet dat er een nieuw wijkenbeleid moet komen. Arme wijken zijn de vindplaats van achterstanden, maar lang niet altijd de oorzaak daarvan.

Wat gebeurt er als je een Amerikaanse hoogleraar rondleidt in een willekeurige Nederlandse grote stad? Medewerkers van Platform 31 namen professor Preston Smith mee door de Haagse Schilderwijk. Zijn weinig verrassende observatie is dat Nederlandse aandachtswijken positief afsteken tegen de situatie in Amerikaanse buitenwijken. Maar het venijn zit in de staart. Volgens Smith schuift de Nederlandse benadering, mede door de recente liberalisering van de sociale huursector, op naar het Amerikaanse model. Hij waarschuwt: ‘Don’t go there!’

Dat is even slikken, wetende dat het Nederlandse debat over aandachtswijken vaak genuanceerd werd door de observatie dat we hier geen Amerikaanse ‘getto’s’ kennen. Preston Smith hamert erop dat we de relatief goede kwaliteit en de (naar inkomen) gemengde bevolkingssamenstelling van onze stadswijken moeten koesteren, maar geeft aan dat dit vanuit Nederlands perspectief hooguit enkele koerswijzigingen vergt. En hij onderstreept dat stadswijken doorlopend beleidsaandacht nodig hebben.

Zijn we de aandachtswijken anno 2017 een beetje vergeten?

Dat roept de vraag op: zijn we de aandachtswijken anno 2017 een beetje vergeten? Na ruim twee decennia Grotestedenbeleid en stedelijke vernieuwing is het inderdaad wat stil geworden in Den Haag. Dat komt onder meer door een doelbewust ingezette decentralisatie en grootscheepse hervormingen van beleid voor de jeugd- en ouderenzorg, werknemers van sociale werkplaatsen en mensen met een uitkering (zie Kruiter e.a. 2016). Maar het is vooral de opkomst van een toenemende (media)aandacht voor lokale spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld in de Haagse Schilderswijk en het Zaanse Poelenburg, die vragen en reacties oproepen. Er komen steeds meer berichten van ernstig achterstallig onderhoud in wijken met veel sociale huurwoningen, doordat woningcorporaties als gevolg van de langdurige economische crisis, de verhuurdersheffing en de herziene Woningwet (veel te) weinig geïnvesteerd hebben. Met andere woorden, deze wijken staan (nog altijd) in sociale, economische en fysiek zin onder druk. Betekent dit dan ook dat er urgentie is voor een nieuw wijkenbeleid, of het ‘afstoffen’ van de wijkaanpak?

Het wijkniveau heeft een beperkte relevantie

Mijns inziens is het opzetten van een nieuw wijkenbeleid niet nodig en ook niet wenselijk. Het eerste argument voor deze stellingname is de beperkte relevantie van het wijkniveau. Eén van de sleutels tot verbetering van de situatie in arme wijken ligt bij mensen in een achterstandspositie zelf. Maar we weten ook dat een al te eenzijdige nadruk op ‘eigen kracht’ een miskenning is van de bron van structurele armoede en ‘onverwijtbare’ achterstanden.

Arme wijken zijn de vindplaats van sociaaleconomische achterstanden, maar lang niet altijd de oorzaak daarvan. Veel problemen hebben een hardnekkig karakter omdat ze voortvloeien uit taaie combinaties van werkloosheid, ongeletterdheid, schooluitval, onderwijsachterstanden, een gebrekkige gezondheid en discriminatie op de arbeidsmarkt. Zo stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau onlangs opnieuw vast dat het gestaag stijgende opleidingsniveau van migranten amper leidt tot een betere arbeidsmarktpositie.

De sleutel tot verbetering ligt eerder op gemeentelijk of landelijk niveau

Er is veel onderzoek gedaan naar de aard, omvang en oorzaken van sociaaleconomische segregatie (zie onder andere Manley e.a. 2013). Op de keper beschouwd kunnen we concluderen dat ‘de basis’ meestal niet op orde is. Daarbij gaat het niet alleen om schoon, heel en veilig, maar ook om inkomen, een minimale bestaanszekerheid en het hebben van een perspectief op opleiding, werk en gevoel van erkenning. De sleutel tot verbetering van deze basisvoorwaarden ligt niet op wijkniveau, maar eerder op gemeentelijk of landelijk niveau. Dat geldt ook voor vraagstukken omtrent polarisering en internationale migratie, waarvan de gevolgen zich wel op wijkniveau doen voelen.

Laten we er een paar van zulke basisvoorwaarden uitpakken. Onderwijs wordt al decennialang gezien als de motor voor sociale mobiliteit. Dat begint al op de basisschool en daar gaat het helaas vaak ook al mis. In plaats van dat er daadwerkelijk meer geld in onderwijs geïnvesteerd wordt, hebben steeds meer basisscholen de grootste moeite om hoog gekwalificeerd personeel voor de (veelal overvolle) klassen te zetten en te houden. Dit is geen wijkprobleem, maar het gevolg van een politieke acceptatie van het feit dat Nederland qua investeringen in primair en secundair onderwijs ergens onderaan de ranglijst in de EU bundelt, een matige reputatie van het beroep en een knullige arbeidsrechtelijke situatie voor (inval)docenten. Scholen in aandachtswijken hebben hier nog eens extra last van, omdat de werklast voor docenten er al zo hoog ligt.

Professionals kunnen het verschil maken

Nog een voorbeeld: veiligheid. In arme wijken wil je uitstralen dat criminaliteit niet loont. Ten tijde van de rellen in de Franse banlieues werd de Nederlandse aanpak geprezen omdat (wijk)agenten tot in de haarvaten van de wijk opereren, en daarmee in staat zijn tot vroegtijdige probleemsignalering. In de ontnuchterende realiteit kampen (wijk)agenten met omvangrijke bureaucratie, bezuinigingen, alsmaar toenemende takenpakketten, een toenemend aantal onopgeloste zaken en een slepende reorganisatie van het politieapparaat.

Deze twee voorbeelden hebben iets gemeen. De landelijk gecreëerde situatie van een gebrekkige financiële armslag, matige waardering (inclusief salariëring) en periodieke taakverzwaring beperkt uiterst gemotiveerde docenten, politieagenten en andere lokale ‘sleutelprofessionals’ in hun uitvoeringsmogelijkheden. Zij kunnen hun vakmanschap veelal niet naar eigen inzicht uitvoeren. Dat remt hen niet allen in de effectiviteit van hun handelen, maar ook hun beroepseer en motivatie om hun capaciteiten kunnen voortdurend te blijven verbeteren (Sennett, 2008). Meer blauw op straat en wit in de klas is geen panacee voor alle problemen, maar juist deze professionals kunnen het verschil maken ten aanzien van de eerdergenoemde basisvoorwaarden. Dat gebeurt weliswaar in wijken, maar de condities hiervoor kunnen eigenlijk alleen landelijk goed geregeld worden. En dat begint allereerst met minder bezuinigen, maar nog liever meer investeren, waarderen en ‘ontbureaucratiseren’.

Neem bewonersinitiatieven serieus

Een tweede sleutel tot verbeteringen in de aandachtswijken ligt bij het serieus nemen van lokale (bewoners)initiatieven om kwetsbare mensen te helpen. We kennen inmiddels talloze voorbeelden, van bewonersbedrijven tot (zorg)coöperaties en van kleinschalige gebiedsontwikkeling tot overname van (het beheer van) buurthuizen door bewoners. Jammer genoeg horen we ook te vaak dat zulke initiatieven niet goed ondersteund of zelfs gedwarsboomd worden. Gemeenten lijken nog niet klaar voor allerlei vormen van zelforganisatie door bewoners (Kleinhans e.a. 2015).

En hoewel aan de lokale ondersteuning het nodige verbeterd kan worden, geldt ook hier paradoxaal genoeg dat de positieve condities voor lokale initiatieven beter geregeld zouden moeten worden op landelijk niveau. Op basis van hun recente onderzoek naar maatschappelijke initiatieven pleiten Niesco Dubbelboer en Eisse Kalk voor de invoering van een (tijdelijke) Wet voor Maatschappelijke Initiatieven en het opnemen van zogenaamde ‘buurtrechten’ in bestaande en nieuwe wetgeving. Zij laten zien dat, ondanks de mooie woorden in de Rijksnota Doe-democratie (2013), veel lokale initiatieven niet tot volle wasdom kunnen komen omdat een vruchtbare wettelijke basis ontbreekt. Daardoor zijn zulke initiatieven vaak overgeleverd aan de goodwill en willekeur van lokale bestuurders en ambtenaren op cruciale posities. Met andere woorden, wel wettelijke randvoorwaarden en buurtrechten faciliteren, maar dat vergt geen ‘autonoom’ wijkenbeleid.

Een nieuw wijkenbeleid is een tijdrovende en energie-slurpende exercitie

Een derde argument tegen het opzetten van een nieuw wijkenbeleid is dat dit een zeer tijdrovende en energie-slurpende exercitie is. Wie al wat langer meeloopt, herinnert zich ongetwijfeld de lange discussies over de selectiecriteria voor en verdeling van middelen over de 56 ‘Kampwijken’ en de 40 ‘Vogelaarwijken’. Als gemeenten, woningcorporaties en andere lokale partijen zich opnieuw weer moeten verhouden tot een landelijk geïnitieerd wijkenbeleid (los van de vraag of de Rijksoverheid dit moet aansturen), gaat er te veel kostbare energie verloren als er weer een ‘beleidsindustrie’ voor aandachtswijken op poten wordt gezet. Anno 2017 zouden we toch mogen verwachten dat gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen een duidelijk beeld hebben van de ruimtelijke spreiding en concentratie van problemen?

Woningcorporaties en gemeenten kunnen nu al vol gas geven

Ten vierde en daarop aansluitend: woningcorporaties moeten nu vol gas geven op de verbetering en verduurzaming van de sociale huurvoorraad, vooral in aandachtswijken. De crisis is voorbij, de investeringsperspectieven zijn weer wat beter. Maar daarbij zou het wel helpen als de verregaande inperkingen van de taken van woningcorporaties in de nieuwe Woningwet deels teruggedraaid worden. Preston Smith merkt terecht op dat het huidige beleid van woningtoewijzing en wettelijke beperking op ontwikkelingsmogelijkheden in het middensegment (net boven de liberalisatiegrens van de sociale huursector) per saldo zullen bijdragen aan verdere segregatie doordat middeninkomens, inclusief sociale stijgers, hun heil elders moeten zoeken.

Om dit tegen te gaan, is gematigde herstructurering een beproefd middel: renovatie en sloop van de ‘slechtste’ sociale huurwoningen plus vervangende nieuwbouw in het middensegment. De grote uitdaging blijft om private ontwikkelaars te verleiden om hieraan mee te doen. Woningcorporaties en gemeenten hebben geen nieuw wijkenbeleid nodig om te kunnen bepalen waar en hoe ze kunnen inzetten.

Wel aandacht maar géén wijkaanpak 5.0

Natuurlijk is de praktijk weerbarstig. Weinigen zullen de illusie hebben dat we in de komende tien jaar segregatie en andere sociale problemen in aandachtswijken wel even op zullen lossen. Maar de waarschuwing dat de Nederlandse benadering opschuift naar het Amerikaanse model, moeten we nu ter harte nemen. Dat vergt niet alleen een andere benadering van sociale huisvesting, maar ook een einde aan het ‘afknijpen’ van de professionals en actieve bewoners die in de aandachtswijken het verschil moeten gaan maken.

Dit artikel biedt daartoe een aantal aanknopingspunten waar het nieuwe kabinet na de verkiezingen direct mee aan de slag kan. Laten we werkelijk aandacht aan onze arme wijken besteden, maar geen energie verspillen aan het optuigen van een ‘wijkaanpak 5.0’.

Dr. Reinout Kleinhans is universitair hoofddocent stedelijke vernieuwing aan de TU  Delft en heeft in de afgelopen 20 jaar veelvuldig en intensief onderzoek gedaan naar de effecten van stedelijke vernieuwing (i.h.b. herstructurering), participatie en zelforganisatie van bewoners. Momenteel werkt hij aan internationaal vergelijkend onderzoek naar sociale wijkondernemingen en bewonersbedrijven.

Foto: CorporatieNL(Flickr Creative Commons)