Ongelijkheid onder ouderen neemt toe

Inspanningen om de arbeidsdeelname van ouderen te vergroten zijn effectief. Steeds meer ouderen werken en gaan later met pensioen. Niet iedereen blijkt echter in staat om langer door te werken. Vooral laaggeschoolde ouderen met fysiek zware beroepen zijn de dupe. De sociale ongelijkheid onder ouderen neemt daarom toe.

Zowel de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) als de FNV luidden pas geleden de noodklok over de consequenties van het verhogen van de pensioenleeftijd voor laagopgeleiden. De resultaten van mijn proefschrift staven de bewering dat juist deze groep het niet kan bolwerken op latere leeftijd. Nog niet zo lang geleden konden ouderen met lagere opleidingsniveaus terugvallen op regelingen die hen in staat stelden vervroegd uit te treden. Nu deze mogelijkheid er niet meer is en ook de AOW-leeftijd is verhoogd, komen zij vaker terecht in ongunstige situaties. Sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw is de kans op arbeidsongeschiktheid en (langdurige) werkloosheid onder ouderen toegenomen. Saillant is dat die kans met name is toegenomen voor laaggeschoolde ouderen met zware beroepen.

Ongelijkheid begint al eerder en op meerdere fronten

Het afschaffen van de VUT-regelingen en het verhogen van de AOW-leeftijd vergroten daarmee de sociale ongelijkheid tussen ouderen. Dit komt tot uiting op meerdere vlakken. Laagopgeleide ouderen betreden de arbeidsmarkt op jongere leeftijd, verrichten vaker fysiek zwaar werk, verdienen doorgaans minder en bouwen hierdoor minder pensioen op. Wanneer zij eindelijk met pensioen mogen, kunnen zij hier bovendien korter van genieten omdat hun (gezonde) levensverwachting lager ligt.

Daarnaast hopen ongunstige arbeidsmarktervaringen zich op over de levensloop van laagopgeleiden. Dit leidt tot ongelijkheid in latere stadia van de loopbaan. Te denken valt aan eerdere ervaringen met arbeidsongeschiktheid en werkloosheid die zogenoemde littekeneffecten kunnen nalaten. Die zorgen namelijk voor een verhoogde kans op arbeidsongeschiktheid en werkloosheid op latere leeftijd. Men kan hierdoor door werkgevers bijvoorbeeld gezien worden als minder productief of zelfs als incompetent.

Ongelijkheden stapelen zich tevens op binnen huishoudens. Hoger opgeleiden hebben vaker een relatie met hoger opgeleiden en lager opgeleiden vaker met lager opgeleiden. Dit betekent dat een huishouden met twee laagopgeleide partners onevenredig hard wordt getroffen. Tweeverdieners zijn vaker te vinden onder oudere partners met hogere diploma’s, lager opgeleide partners hebben een grotere kans om beiden niet te werken op latere leeftijd.

Bij- of omscholing is in de praktijk vooral voor hoger opgeleiden

Een belangrijke vraag luidt nu: wat moet er gebeuren om de sociale ongelijkheid onder ouderen terug te dringen? Veel werkgevers kennen ontziemaatregelen voor ouderen (zoals seniorenverlof en vrijstelling van overwerk) en leggen te weinig nadruk op activerend beleid dat langer doorwerken stimuleert. Een veel geopperd idee is ouderen bij of om te scholen. In de basis lijkt dit inderdaad een goede mogelijkheid, maar in de praktijk komt hier vooralsnog weinig van terecht. Het zijn juist ouderen die toch al hoogopgeleid zijn die cursussen en trainingen volgen. Hier moet dan ook een cultuuromslag komen.

Ouderen kunnen hun vakkennis overdragen aan jongere generaties

Een betere oplossing zou daarom zijn om levenslang leren daadwerkelijk een leven lang aandacht te geven tezamen met intensieve loopbaanbegeleiding. Nadenken over scholing komt te laat en heeft geen zin meer wanneer werknemers reeds zijn aanbeland in de laatste fase van hun beroepsloopbaan. Het zou ook interessant zijn om ouderen in te zetten om jongeren het een en ander bij te brengen. Oudere werknemers hebben een schat aan (vak)kennis en ervaring waar jongere generaties profijt van kunnen hebben. Dit is niet alleen een taak van de overheid en werkgevers, maar ook de verantwoordelijkheid van de werknemer. Hij zou hier tijdig over moeten nadenken en er actief mee aan de slag moeten gaan.

Flexibele AOW-leeftijd gekoppeld aan zwaarte van beroep

Om de groeiende kloof tussen laag- en hoogopgeleide oudere werknemers te dichten lijkt nadenken over deeltijdpensioen onontkoombaar. Eind vorig jaar stelde GroenLinks voor om de AOW-leeftijd te flexibiliseren. Het probleem is dat een dergelijke maatregel vooral hogere inkomens bevoordeelt. Een flexibele AOW-leeftijd zou daarom gekoppeld moeten worden aan de zwaarte van iemands beroep en gepaard moeten gaan met het afschaffen van bestaande boetes (voor zowel werkgevers als werknemers) die stoppen met werken voor de pensioenleeftijd zeer onaantrekkelijk maken. De discussie is dan natuurlijk wel: wat is een zwaar beroep?

AOW is eigenlijk overbodig voor veelverdieners

Een alternatief kan zijn om de AOW-leeftijd te koppelen aan inkomen: hoe lager het inkomen, des te eerder krijgt men AOW. Of de AOW zou inkomensafhankelijk gemaakt kunnen worden: alleen ouderen die het echt nodig hebben ontvangen het dan. Voor ouderen die veel verdienen en die ook tijdens hun levensloop goedbetaalde banen hebben gehad, is de AOW eigenlijk overbodig. Voor laagopgeleiden die minder verdienen is het een broodnodig vangnet.

Inmiddels hebben steeds meer organisaties aandacht voor de problematiek rondom langer doorwerken en voor maatregelen die de sociale ongelijkheid onder ouderen kunnen verkleinen. Het is interessant om te volgen hoe deze kwestie de komende maanden onderdeel zal gaan uitmaken van de verkiezingsstrijd en in hoeverre er daadwerkelijk stappen gezet gaan worden om deze toenemende ongelijkheid een halt toe te roepen.

Mark Visser is universitair docent sociologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij promoveerde er onlangs op zijn proefschrift ‘Inequality between older workers and older couples in the Netherlands: A dynamic life course perspective on educational and social class differences in the late career’.

Foto: Glasseyes View (Flickr Creative Commons)