Als andermans geluk ons pijn doet

Wanneer we afgunstig zijn, doet andermans geluk ons pijn. We kunnen het maar moeilijk verdragen dat het die ene collega, teamgenoot, vriend of vriendin, broer of zus goed gaat. Hoe moeten we omgaan met deze donkere kant van onszelf?

Emoties zijn niet gemakkelijk te definiëren en dat geldt zeker ook voor afgunst. In het dagelijks leven gebruiken we ‘afgunst’ en ‘jaloezie’ bijvoorbeeld veelal door elkaar, maar veel filosofen en psychologen die onderzoek doen naar afgunst suggereren dat er wel degelijk verschil is tussen deze emoties.

Jaloezie heeft volgens hen uitsluitend betrekking op relaties waarin je bang bent je geliefde of vriend(in) kwijt te raken aan een ander. Afgunst daarentegen is, zoals Aristoteles opmerkt, de pijn die we ervaren wanneer we zien dat het iemand anders goed gaat.[1] Afgunst kan gericht zijn op heel veel verschillende aspecten van het leven van die ander: iemands inkomen, huis, baan, carrière, partner, moed, uiterlijk, de aandacht of erkenning die iemand krijgt, enzovoorts.

Afgunstig zijn of bewonderen?

Afgunst kan ontstaan wanneer ik mezelf met anderen vergelijk, wanneer ik mijn positie in een rangorde probeer te bepalen. Wanneer ik dat doe, beschouw ik mezelf als boven sommigen en onder anderen geplaatst.

Wanneer ik mezelf bijvoorbeeld met collega-filosofen vergelijk, zal ik sommigen boven mezelf plaatsen omdat ik ervan uitga dat ze meer of betere publicaties hebben, intelligenter of ‘scherper’ zijn en meer erkenning krijgen, terwijl ik anderen in deze opzichten beneden mezelf plaats.

Welnu, we voelen geen afgunst ten opzichte van degenen die we beneden onszelf plaatsen. Maar we voelen ook niet noodzakelijk afgunst ten opzichte van degenen die we boven onszelf plaatsen. In sommige gevallen is de confrontatie met een ander die we boven onszelf plaatsen namelijk juist prettig. We zijn onder de indruk, bewonderen, raken geïnspireerd.

In de afgunst ervaren we de ‘kloof’ tussen onszelf en de ander echter niet als prettig maar als pijnlijk. Dat komt omdat we ervan overtuigd zijn dat we eigenlijk niet onder doen voor die ander. We hebben het gevoel schril af te steken bij iemand met wie we ons, zo menen we, in principe kunnen meten.

We zijn tegenwoordig erg vatbaar voor afgunst

Stel je bijvoorbeeld voor dat je, tijdens een speciale vergadering, gevraagd wordt samen met collega’s na te denken over de toekomst van jullie bedrijf. Eén van de aanwezigen werkt er al veel langer dan jij en heeft een heel krachtige visie. Een andere collega is tegelijk met jou begonnen bij dit bedrijf en ook zijn visie wordt heel serieus genoemen. Jij hebt echter het gevoel dat jouw inbreng niet op waarde wordt geschat. De kloof die je ervaart tussen jou en de eerste collega zul je niet pijnlijk vinden. Sterker nog: je raakt misschien wel geïnspireerd door haar visie. De kloof die je ervaart tussen jou en de tweede collega zul je echter pijnlijk vinden en hier ligt afgunst op de loer.

Als deze analyse van het ontstaan van afgunst juist is, dan is het aannemelijk om te denken dat we tegenwoordig buitengewoon vatbaar zijn voor afgunst. De voor onze cultuur zo kenmerkende combinatie van de nadruk op presteren en het ideaal van gelijkheid (‘in principe kan iedereen hetzelfde bereiken’) lijkt een ideale voedingsbodem voor afgunst te zijn.

De ander naar beneden halen

We kunnen afgunst beschouwen als een emotie die ons motiveert om de pijnlijke kloof tussen onszelf en de ander te overbruggen. Ze doet dat door de ander naar beneden te halen. Dat kan zowel op een actieve als op een passieve manier.

We kunnen zo bevangen zijn door afgunst, dat we actief zullen proberen de ander van diens geluk of voordeel te beroven. We beschadigen bijvoorbeeld iemands nieuwe auto of verspreiden leugens om iemands carrière schade toe te brengen.

Veel vaker echter zullen we op een passieve manier proberen de ander naar beneden te halen. We vertellen onszelf (en eventueel anderen) een verhaal waaruit zou moeten blijken dat de ander altijd geluk heeft (gehad), voor wordt getrokken of eigenlijk niets voorstelt.

Afgunst biedt ons inzicht in onszelf

Afgunst is voor jezelf heel vervelend (de mens martelt zichzelf in de afgunst, schrijft Immanuel Kant[2]), en bovendien gaat ze vaak gepaard met de kwalijke wens de ander naar beneden te halen. Het is daarom belangrijk om de vraag te stellen hoe we van onze afgunst af komen. Wanneer we die vraag stellen, veronderstellen we echter dat afgunst louter een probleem is. Maar is dat wel zo?

Eén opzicht waarin afgunst zinvol lijkt te kunnen zijn, is dat het ons inzicht biedt in wie we zijn en wat we belangrijk vinden. Wanneer ik afgunstig ben op mijn collega omdat zij een project heeft gekregen en ik niet, dan vertelt dat iets over mijn ambities. Door je afgunst te analyseren, leer je jezelf beter kennen.

Zelf opklimmen en stoppen jezelf te vergelijken met anderen

Dat neemt echter niet weg dat we volgens mij beter af zijn zonder afgunst. Er zijn, denk ik, twee manieren om van afgunst af te komen.

De eerste bestaat erin om de pijnlijke kloof te overbruggen door zelf op te klimmen in plaats van door de ander naar beneden te halen. We zullen dan moeten proberen onze aandacht te richten op het waardevolle dat de ander bezit en onze afgunst opwekt, en onze energie moeten steken in pogingen om datzelfde (of meer) te bereiken. Ik zal bijvoorbeeld mijn voetbalkwaliteiten moeten verbeteren door meer te gaan trainen, of mijn academische cv verbeteren door meer kwalitatieve publicaties te realiseren.

Het is duidelijk dat deze strategie niet radicaal breekt met de afgunst: de pijn die ik ervaar wanneer ik mezelf met de ander vergelijk, wend ik hier aan om mezelf te verbeteren. Dit wordt in de literatuur over afgunst wel ‘benign envy’ genoemd en is door onder andere Niels van de Ven (Universiteit van Tilburg) uitvoerig onderzocht.[3]

De tweede strategie is in dat opzicht veel ingrijpender: om van de afgunst af te komen, moeten we überhaupt stoppen onszelf met anderen te vergelijken. Probeer je aandacht alleen te richten op je eigen leven, en meet de waarde daarvan niet af aan hoe het zich verhoudt tot de levens van anderen.

Probeer oog te hebben voor al het goede dat je reeds bezit.

Rob Compaijen is filosoof en religiewetenschapper. Hij werkt als postdoctoraal onderzoeker op het gebied van de fundamentele ethiek op de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij schreef dit artikel naar aanleiding van zijn lezing op het Nijmeegse Radboud Reflects @ Festival Op ‘t Eiland. 

Noten:

[1] https://plato.stanford.edu/entries/envy/#1.1

[2] https://plato.stanford.edu/entries/envy/#1.1

[3] https://www.tilburguniversity.edu/webwijs/show/n.v.d.ven.htm

 

Foto: Antoine K. (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 22530 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Vaak vindt afgunst z’n oorsprong in onverwezenlijkte doelen van de persoon die afgunstig is, of vanwege ongelukkig gevoelens over de situatie, levensstandaard, of plaats in de samenleving waarin deze persoon zich momenteel bevindt.

    Veelal is afgunst dus een gevoel dat jij zelf ook wel het geluk, de privileges of welvaart had willen hebben als die andere persoon.

    Vaak is afgunst een onbegrijpelijke emotie omdat de persoon die afgunstig is zelf ook alles bezit dat men maar kan wensen, maar soms is afgunst best begrijpelijk.

    Als mensen jarenlang ‘aan de onderkant’ van de maatschappij bivakkeren en ondanks jarenlang inzet maar niet verder komen van flexcontract naar flexcontract tegen (minder dan) het minimumloon dan kan ik me best voorstellen dat deze mensen op een gegeven moment afgunstig worden ten opzichte van mensen die zich 3 auto’s kunnen veroorloven en 5 vakanties per jaar en zich geen zorgen hoeven te maken of ze wel het einde van de maand halen met hun inkomen.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *