COLUMN Alleen herbezinning op normen kan jeugd echt beschermen

Kinderen en jongeren gaan ten onder aan de almaar groeiende prestatiedruk. Naar de jeugd-ggz sturen leidt tot hoge kosten, lange wachtlijsten en instandhouding van de prestatiecultuur. Kinder- en Jeugdpsycholoog Bert Vendrik pleit voor herbezinning op onze normen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Maarten van Ooijen, wil dat kinderen en jongeren minder vaak naar de psycholoog gaan. In navolging van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid wijst hij daarbij op drie zorgwekkende trends in onze samenleving. We problematiseren te snel, er zijn veel opvoedingsproblemen mede door het hoge aantal echtscheidingen en er is sprake van een grote prestatiedruk bij jongeren. Dat laatste wordt versterkt door het veelvuldige gebruik van sociale media.

In navolging van Van Ooijen pleit ik dringend voor een maatschappelijke reflectie op de fenomenen van problematisering en prestatiedruk.

Staalhard omhulsel

Om met het laatste te beginnen, de prestatiecultuur onder kinderen en jongeren ontstaat uit een wisselwerking tussen kind, ouders, onderwijs, zorg en samenleving. In Rotterdam, een ode aan inefficiëntie  beschrijft journalist Arjen van Veelen levendig hoe onze prestatiecultuur diep in onze gewoonten, onze omgang met elkaar, onze huizenbouw, onze bedrijfsvoering en logistiek is ingevreten.

De grondlegger van de sociologie Max Weber repte een eeuw geleden al van het ‘staalharde omhulsel’ van het kapitalisme, een systeem waarin alleen efficiëntie en berekening tellen en waar de betovering uit verdwenen is. De prestatiedruk lijkt sindsdien hand over hand toegenomen en eist steeds meer slachtoffers. Onderzoek van het Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) toont bijvoorbeeld aan dat de prestatiedruk bij meisjes de afgelopen 20 jaar met een factor drie is gestegen.

Prestatiedruk is op haar beurt een probleembron, zichtbaar bij perfectionisme, faalangst en depressies

De toegenomen prestatiedruk is zichtbaar in een toename van de aanmeldingen in verband met een minder goede concentratie- en organisatie, moeite met planning, met overzicht, sociaal inzicht, communicatie en gevoelsregulatie. Ik zie dat deze verschijnselen van ‘moeite met aspecten van het leven’ in de praktijk van de jeugd-ggz in toenemende mate worden geproblematiseerd en gepathologiseerd.

Prestatiedruk is op haar beurt een probleembron, zichtbaar bij bijvoorbeeld perfectionisme, faalangst en depressies. Veel van de kinderen en jongeren in de knel komen bij de ggz uit die als taak heeft om ze op te kalefateren. Trudy Dehue beschrijft dit in haar boek Betere Mensen.

Vooral de kinderen en jongeren met concentratie- en organisatieproblemen vallen op. We worden op onze praktijk voor kinder- en jeugdpsychologie regelmatig overspoeld met aanmeldingen op dat vlak. Dan blijkt dat de problematisering vaak begint bij de leerkracht, de probleemomschrijving wordt overgenomen door de ouders, het kind ondersteunt het met klachten over moeite met concentratie, ‘ik leer zo moeilijk en ik wil meekomen met de klas’, een begrijpelijke behoefte om erbij te horen.

Verschuivende bewijslast

Het beoordelingskader van de jeugd-ggz en van de kinder- en jeugdpsycholoog is dat er sprake is van een psychische stoornis bij aanzienlijke symptomen en aanzienlijke last’. De symptomen moeten in een bepaalde hoeveelheid en samenstelling aanwezig zijn en aanzienlijk afwijken van het gemiddelde. Bovendien moeten kinderen en jongeren er, wederom aanzienlijk, last van hebben, er psychisch aanzienlijk onder lijden of er aanzienlijk door disfunctioneren. Het sleutelwoord is aanzienlijk. Zo staat het beschreven in het classificatiesysteem van psychische stoornissen, de DSM-5

Bij concentratie- en organisatieproblemen stelde men 20 jaar geleden als voorwaarde voor het vaststellen van een psychische stoornis dat het kind aanzienlijk disfunctioneert indien het dreigde te blijven zitten ten gevolge van de symptomen. Dat strookt met het aloude kinderpsychologische criterium voor een psychische stoornis van een ‘geblokkeerde ontwikkeling’.

Het oude criterium van ‘blijven zitten’ is verschoven naar ‘er komt niet uit wat erin zit’, het kind presteert lager dan verwacht mag worden op basis van de cognitieve vaardigheden. De norm voor problematisering is verschoven. Deze norm voor wat aanzienlijk is een weerspiegeling van de huidige waardering in de samenleving, er moet gepresteerd worden naar de toppen van je kunnen.

De uitkomst dat er sprake is van een psychische stoornis leidt bijkans automatisch tot de conclusie dat dit onwenselijk is en dat er behandeling nodig is. Het betreffende kind moet mee in de vaart der volkeren. Medicatie, ouder- en schoolbegeleiding, soms cognitieve training worden ingezet. Zo worden de meest kwetsbare kinderen gestut. Dit heeft echter als maatschappelijk nevengevolg dat de algehele lat voor presteren steeds hoger komt te liggen. Onderprestatie wordt een maatschappelijk taboe.

Afgenomen acceptatie

Geheel begrijpelijk is dat de jeugd-ggz kiest voor het helpen van het individuele kind, voor diens belang, daarvoor is de ggz op aarde. Niemand wil het betreffende kind slachtoffer maken van een maatschappelijke strijd tegen de prestatiemaatschappij.

De samenleving accepteert niet langer dat jongeren zijn die moeite hebben zich te concentreren en onderpresteren

Anderzijds moeten we onze ogen niet sluiten voor de maatschappelijke keerzijde van al die individuele behandelingen. We gebruiken een subjectieve norm om ADD – ook wel bekend als ADHD-I, - vast te stellen, we geven een boodschap af aan het kind, aan de ouders, aan de leerkracht, aan de samenleving, ‘dit is onwenselijk, het moet verholpen worden’, en dat niet op basis van een objectieve , maar van een subjectieve norm.

Herbezinning

Terug naar Van Ooijen: om het beroep op jeugdzorg terug te dringen, moeten we ons inderdaad buigen over de prestatiedruk in onze samenleving, de druk moet afnemen, en we moeten nadenken over de problematisering van afwijkend gedrag. We kunnen niet anders dan vragen stellen bij onze steeds strengere normen die leiden tot een maatschappij met steeds ‘betere mensen.’ De ggz blijkt helaas nog steeds smeerolie van onze samenleving en mag zich dat aantrekken.

Opvallend in dit verband is dat er steeds meer jongeren naar havo, vwo, hbo, en universiteit gaan, het opleidingsniveau van jongeren stijgt. Minister Robbert Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap pleit voor een herwaardering van het mbo ‘we nemen afstand van het hoger-lager denken’. Is dat een teken van herbezinning of een uiting van een samenleving die alleen kan draaien met voldoende praktische vakmensen?

In de praktijk van de ggz is de opdracht om de subjectieve en maatschappelijke normen van het vak open en kritisch te bespreken met collega’s en verwijzers, met kind en ouders, met leerkracht en samenleving. Alleen dan blijft er in de ggz voldoende plaats over voor hen die echt psychisch lijden.

Bert Vendrik is kinder- en jeugdpsycholoog in Beuningen