Situatie 1. Aan tafel bij Pauw en Witteman. Een jonge vrouw vertelt wat de invloed is van de jongens en meisjesmarketing in speelgoedfolders. De gespreksleider lacht het weg: ach, wat is nou zo’n folder, zijn er geen belangrijker zaken? De grijze wetenschapper kijkt vergenoegd en neemt langdurig en vanzelfsprekend het woord: de keuzes van jongens en meisjes komen voort uit hun brein, en niet uit een folder. De tafelgenoten lachen minachtend: ach, je kunt opvoeden wat je wil maar meisjes maken echt andere keuzes dan jongens, dat zie je bij onze kinderen. De jonge vrouw wordt niet meer aan het woord gelaten.
Situatie 2. Een dierbare nationale traditie komt steeds zwaarder onder druk te staan. Er zijn mensen, geboren in Nederland maar met hun wortels elders, die de traditie pijnlijk vinden en associëren met onderdrukking in hun eigen heden en verleden. Ook blanke moeders uit gemengde relaties laten van zich horen, nu ze merken dat het kinderfeest voor hun eigen kinderen niet zo onbekommerd is als het voor henzelf was. Hun protesten worden jarenlang genegeerd en weggehoond, vaak door mannen in opiniestukken en praatprogramma’s. Maar er zijn ook fellere reacties, vaak van zeer grove en seksueel beledigende aard. Nee, de mensen die zich gekwetst voelen begrijpen er niets van: deze traditie komt helemaal niet voort uit onderdrukking! Wíj zijn heel tolerant maar zíj moeten van onze tradities afblijven! En bovendien, er zijn belangrijker zaken: crisis, IS, honger!
De definitie van de situatie
Twee heel verschillende situaties met een belangrijke gemeenschappelijke vraag: hoe moeten we de situatie definiëren? En vooral: wié definieert de situatie? Is dat de mening van de meerderheid, of is dat de mening van de machtigen? Wat is waarheid en wat is wijsheid?
In de sociologie is het zogenaamde Thomas-theorema (leerstelling) heel bekend, van de socioloog William I. Thomas (1863-1947): ‘If men define situations as real, they are real in their consequences’ die inhoudt dat mensen hun gedrag afstemmen op hun collectieve definitie van de situatie, waardoor die definitie vervolgens een sociale waarheid wórdt. Minder vaak wordt afgevraagd hóe die definitie dan tot stand komt, of liever gezegd: wie de meeste definitiemacht hebben.
In het eerste voorbeeld wordt het bezwaar van de jongere vrouw die in haar eentje tegen de heersende opvatting ingaat, honend van tafel geveegd: meisjes en jongens zijn van nature verschillend en kiezen zelf hun seksespecifieke speelgoed; het aankaarten van de invloed van speelgoedfolders is belachelijk en zinloos. Goed, dat is een mening, maar onomstreden is deze niet. Wetenschappelijke inzichten in de rol van opvoeding en commercie op de speelgoedkeuzes van kinderen, zijn overtuigend: wanneer kinderen speelgoed als neutraal wordt aangeboden, spelen ze (m/v) het liefst met hetzelfde speelgoed, de autogarage op nummer één. Overigens trok de genoemde speelgoedketen zich de kritiek wel degelijk aan: in de folder van dit jaar spelen jongens en meisjes sámen met huishoudelijk speelgoed (een rollenspel waarmee ze hopelijk hun eigen vaders en moeders nabootsen). Het is een begin.
Maar is het toeval dat de jonge vrouw door de oudere heren werd weggehoond? Als we kijken naar het tweede voorbeeld en er nu eens even vanuit gaan dat het hele Pietendebat niet over Piet gaat, maar over de vraag wie het recht hebben mee te praten en de heersende definitie van de situatie ter discussie te stellen, wat zien we dan? Het debat is aangezwengeld door twee groepen met een lage(re) maatschappelijke status, namelijk gekleurde mensen en vrouwen (in het bijzonder blanke moeders van donkere kinderen). In de verontwaardiging over de `aanval op ons nationale cultuurgoed’ overheersen de mannen. Een hele serie mannen met een hoge status (en met hun naam in de krant of hun gezicht op tv) honen het onderwerp weg als onbelangrijk of historisch onjuist; andere mannen, vaak anoniem en duidelijk minder geremd, komen met agressie, racisme en dreiging met geweld.
Wat gebeurt er als vrouwen de definities van de machtiger groep (mannen) aanvallen? In ‘Vrouwen en ambitie’ schrijft Anna Fels het volgende: ‘Zodra vrouwen privileges vragen of verkrijgen die vroeger exclusief aan mannen waren voorbehouden - en vooral wanneer het gaat om maatschappelijke erkenning - komt hun seksuele identiteit onder vuur te liggen. Van zulke vrouwelijke pioniers vindt men (terecht) dat ze hun vrouwelijke plicht verzaken om af te zien van deze, aan mannen voorbehouden, privileges. De woedende en agressieve reacties van mannen zijn opvallend, maar ook voorspelbaar. Aangezien bij ambitie de toegang hoort tot bronnen van maatschappelijke erkenning die vroeger alleen voor mannen waren weggelegd, moeten we deze aanvallen incalculeren, en zien voor wat ze zijn. Die aanvallen zijn niet persoonlijk gericht, al lijkt dat vaak wel zo. Het zijn pogingen om te verhinderen dat er inbreuk gemaakt wordt op traditionele, eeuwenoude mannelijke privileges. Er staat veel op het spel. Mannen hebben veel te verliezen, en ze spelen het, niet verrassend, vaak hard om hun voordeel te behouden; dus attaqueren ze consequent de seksuele identiteit van vrouwen.’
Hier gaat het om vrouwen die ‘ineens’ aanspraak maken op mannelijke privileges, maar we kunnen dit ook vertalen naar verschillen tussen machtiger en minder machtige groepen in de samenleving en hun recht op het definiëren van de situatie. Dan is het ineens helemaal geen toeval meer dat de jonge vrouw in het eerstgenoemde voorbeeld na de uitzending allerlei seksistische verwensingen naar het hoofd kreeg. Of dat de oudere heren haar mening honend van tafel veegden. Of dat het überhaupt mannen zijn die in discussieprogramma’s – bij uitstek de plek waar onze opinie wordt gevormd of geventileerd -, zowel in aantal als in spreektijd, de overgrote meerderheid vormen. Dan is het geen toeval dat de discussie met zoveel (ook seksuele) agressie gepaard gaat.
Dan is het óók geen toeval dat de meerderheid van de bevolking het volksfeest niet wil aanpassen. Dat de nieuwe definitie van de situatie (‘dit is kwetsend’) ondergeschikt gemaakt wordt aan de mening van de meerderheid: hier staan eeuwenoude privileges op het spel, namelijk het recht op definitie van de situatie en die luidt ongeveer als volgt: ‘wij zijn goed en tolerant en iedereen die dat niet vindt rot maar op naar zijn eigen nikkerland.’
Wat voor samenleving willen wij zijn?
De definitie van de situatie heeft gevolgen voor het verloop van de toekomst, zo leerde ons William Thomas. De vraag zou dan ook moeten luiden: hoe willen wij dat die toekomst eruit ziet? Laten we de definitie bepalen door de machtiger groep, of stellen we de ínhoud van de boodschap ter discussie?
Willen wij een samenleving zijn waarin vrouwen een lagere rang hebben (en dus nauwelijks zichtbaar zijn op televisie, anders dan vrijwel zonder kleren of in ieder geval zonder mening), waarin kinderen en volwassenen die in ons land geboren zijn, nog altijd worden gezien als buitenstaanders, als mensen die te gast zijn en zich maar hebben aan te passen. Waarin een voorzichtig verzoek om rekening te houden met gevoelens van een minderheid, op zijn gunstigst wordt weggehoond als totaal irrelevant?
Roep nu eens niet dat pesten en uitsluiting er nu eenmaal bij horen, dat het natuurkrachten zijn waar we geen vat op hebben. Vraag nu eens voor de verandering niet: wat is de mening van de meerderheid, maar vraag: waar willen we met elkaar voor staan? Niet: wat is de waarheid van de meerderheid (wat weten we als 85% van de leerlingen vindt dat er in onze klas niet gepest wordt?) maar: wat zijn onze collectieve waarden? Als die echt respect en tolerantie zijn, geven we die dan op de juiste manier vorm?
Dit vereist leiderschap; bijvoorbeeld een parlementslid dat benadrukt dat zijn/haar samenleving er voor iedereen is en dat wanneer een minderheid een probleem heeft, dat het probleem voor iedereen geldt (Jason Clare van de Australian Labour Party , niet toevallig bestaat daar de meerderheid uit nieuwkomers) in plaats van een minister president die lachend wegwuift dat hij niet over futiliteiten zoals een moreel kompas gaat. Wie dan wel, mag ik vragen? Moreel leiderschap dus, maar ook moreel zelfbesef bij allen: staat het respect dat je van anderen eist, in verhouding tot het respect dat je geeft? Durf je partij te kiezen voor een minderheid, of zing je mee in het koor?