Sociale ongelijkheid verandert voortdurend, maar het denken daarover verandert onvoldoende mee. Sociale ongelijkheid is een van de maatschappelijke kernkwesties. Iedereen heeft daarmee te maken, iedereen heeft een gedragsrepertoire om daarmee om te gaan. Hiërarchieën doen zich op alle gebieden voor. Rijk en arm, mooi en lelijk, het concertgebouw en André Hazes. In het gewone taalgebruik worden deze tegenstellingen aangeduid met de metafoor van 'hoog' en 'laag', waarbij 'hoog' met 'beter', 'vrijer' en 'sterker' wordt geassocieerd (Goudsblom). Ook wetenschappers werken met dit begrippenpaar - biologen, filosofen, psychologen en ook sociologen.
Hoog- en laagopgeleid begin van meeste beschouwingen
In hun onderzoek naar sociale ongelijkheid maken sociologen vaak gebruik van een indeling in hoog- en laagopgeleid. Opleidingen zien ze als pars pro toto voor alle verschillen die zich in gedrag en habitus, levensstijl en levenskansen van mensen voordoen. Die sociologische manier om de wereld te bekijken is inmiddels doorgedrongen tot het alledaagse spraakgebruik.
Het is bijna een automatisme geworden om in iedere beschouwing over sociale ongelijkheid hoog- en laagopgeleid als uitgangspunt te nemen. Zonder erover na te denken is dat hoe mensen kijken, en in de media geeft sociologisch onderzoek regelmatig een bevestiging van die visie, die daarna weer bekrachtigd wordt in het alledaagse denken en praten. En dan is de cirkel rond: de samenleving is opgebouwd uit hoog- en laagopgeleiden - zo zit de wereld in elkaar.
Keuzes van onderzoekers bepalen de uitkomst
Maar feiten zijn geen automatische weerspiegeling van de werkelijkheid. Dat vindt de wetenschapsfilosoof Trudy Dehue (onder andere in 2017). Ze zijn het resultaat van een reeks beslissingen van onderzoekers. Die moeten hun onderzoeksobject definiëren, ze moeten een manier verzinnen om dat object te onderzoeken, en ze moeten de resultaten van hun onderzoek interpreteren. Die stappen zijn essentieel voor wat een onderzoek oplevert, maar in onderzoeksrapporten blijven ze vaak verborgen en in de verslaglegging in de media zijn ze onzichtbaar.
Dat geeft de resultaten van onderzoek een onomstotelijkheid die niet klopt, omdat elk van de stappen die onderzoekers in hun onderzoek nemen voor discussie vatbaar is. Mensen moeten nadenken over de aannamen en redeneringen die aan onderzoeksresultaten ten grondslag liggen. Temeer omdat onderzoeksresultaten invloed hebben op hun manier van kijken en op wat ze zien. Onderzoek vindt een weerslag in de geesten van mensen, beïnvloedt 'de definities van de werkelijkheid, mensen stemmen hun handelen daarop af, en daardoor verandert ook de wereld waarin ze leven.
Mensen hebben een reflexmatig beeld van sociale ongelijkheid
Terug naar de sociale ongelijkheid. Vanuit mijn belangstelling voor het middelbare onderwijs en de beroepen waarop dat voorbereidt, ben ik gestuit op veranderingen in de sociale gelaagdheid die niet worden weerspiegeld in het denken daarover. Niet in dat van sociologen, niet in dat van anderen. De categorieën die mensen gebruiken om de hiërarchieën in de samenleving in te delen hebben een vanzelfsprekendheid die schijn is.
Mensen denken nogal reflexmatig na over sociale ongelijkheid, over de gebruikte categorieën en over veranderingen. Een voorbeeld is het dichotome denken in hoog en laag, waarbij wordt ingezoomd op de groter wordende 'kloof'. Dat denken in hoog en laag heeft het voordeel dat de contrasten tussen groepen scherper naar voren komen, maar die zienswijze heeft verschillende bezwaren.
Denken in hoog en laag verwaarloost het midden
Allereerst verwaarloost die interpretatie het brede midden. En dat, terwijl de groei en de differentiatie van het midden juist de meest treffende ontwikkelingen zijn die zich de afgelopen eeuw in Nederland hebben voorgedaan. Door uit te gaan van een maatschappelijke tweedeling, mis je de grote verscheidenheid in maatschappelijke posities en gedragingen van het brede gezelschap in het midden. Door je te concentreren op hoog- en laagopgeleid, krijg je geen beeld van het middelbare onderwijs.
Door alleen te kijken naar verdwijnende beroepen in het midden, mis je de nieuwe beroepen die daar ook zijn, en misken je de kwaliteiten waarover middelbaar geschoolde beroepsbeoefenaars moeten beschikken. Door je te concentreren op toenemende segregatie, heb je geen oog voor de ontmoetingen tussen mensen met verschillende posities. Je kijkt heen over al die kleine sociale verschillen, die er in het dagelijks leven toe doen. Door je te concentreren op verschillen tussen sociale groepen zie je de overeenkomsten niet.
Feiten weerspiegelen niet de werkelijkheid
'Feiten weerspiegelen niet de werkelijkheid', aldus Dehue. Maar onderzoeksresultaten hebben wel invloed op de werkelijkheid. Wanneer de sociale ongelijkheid in de Nederlandse samenleving als dichotoom wordt voorgesteld, heeft dat een reeks effecten. Het stigma dat mensen met een lagere en middelbare opleiding treft wordt daardoor versterkt. Het onderzoek naar eigentijdse sociale ongelijkheid stagneert en blijft steken in verhoudingen die uit het verleden dateren toen meer dan nu sprake was van een samenleving met twee sociale klassen.
De vraag of eerdere categoriën nog wel geschikt zijn om de sociale gelaagdheid van de samenleving te vatten en erover na te denken wordt niet gesteld. Onderzoek dat zich beperkt tot sociale segregatie slaat hiërarchische interacties die ook plaatsvinden over. Door zich te beperken tot het vergelijken van hoog en laag komen onderzoekers niet toe aan een verfijning van het het beeld van sociale ongelijkheid.
De komende tijd wil ik kijken hoe sociale ongelijkheid op Sociale Vraagstukken benaderd wordt en wat dat betekent. Welke invloed gaat daarvan uit, wat blijft ongezien? Bij mijn keuze van artikelen beperkt ik me tot recente artikelen.
Rineke van Daalen is socioloog aan de Universiteit van Amsterdam.
Foto: Stelios Lazakis (Flickr Creative Commons)