Decentralisaties lijden onder een democratisch tekort

Serie

De belofte van nabijheid

Sinds 2015 zijn de arbeidsre-integratie, de jeugdzorg en de langdurige zorg taken geworden van de gemeenten. Hoe krijgt dat vorm? Komend jaar doen Femmianne Bredewold, Jan Willem Duyvendak, Marc Hoijtink, Thomas Kampen, Evelien Tonkens, Margo Trappenburg en Loes Verplanke hiervan op deze plek verslag. Bredewold, Duyvendak, Kampen, Tonkens en Verplanke doen in het project 'De belofte van nabijheid' van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek Utrecht onderzoek naar de decentralisaties.
De decentralisaties in het sociale domein lijden onder een noodzakelijkheidsdiscours en een wenselijkheidsdiscours, betogen Jan Willem Duyvendak en Evelien Tonkens. Daarmee wordt het een autoritaire onderneming, waarbij critici al snel de mond wordt gesnoerd.

‘De transitie is afgerond en men moet aan de slag met de transformatie. (…) Welke manier van denken wordt er nu van je verwacht? Want als het systeem verandert, dan betekent dit dat alle spelers en organisaties, wijzelf, ook moeten veranderen. Hoe doe je dat dan?’

Aldus een aankondiging van een workshop, getiteld Aan de slag met transitie en transformatie, die belooft ‘handvatten’ te geven voor ‘duurzame vernieuwing in het sociaal domein’. Aan de slag met de transitie en transformatie is dus: jezelf veranderen opdat je de verandering steunt in plaats van in de weg zit. Je moet je dus de vraag stellen welke verandering van jou wordt verwacht en hoe je die gaat voltrekken. Aan de slag met de transitie en transformatie is blijkbaar niet: met elkaar onderzoeken wat de ingezette veranderingen tot dusverre vermogen.

Het aanpassingsdenken is dominant

Vanuit ons onderzoeksproject De belofte van nabijheid zijn we met dergelijke trainingen bekend. Daar valt al snel op hoe dominant dit aanpassingsdenken is, dit ‘noodzakelijkheidsdiscours’: de gedachte dat veranderingen in het ‘sociale domein’ zich nu eenmaal voltrekken, en betrokkenen slechts de taak hebben zichzelf aan die veranderingen aan te passen. Er rijst het beeld op van een tamelijk totale, zo niet totalitaire aanpak waar de betrokkenen in het gelid moeten leren lopen.

We hebben op www.socialevraagstukken.nl eerder de degens gekruist met Jan Rotmans als stellige vertolker van het geluid ‘dat er geen ontkomen aan is’. Een andere Rotterdamse wetenschapper, Lucas Meijs, schaarde zich onlangs ook onder de ‘noodzakelijkheidsdenkers’, toen hij op deze site claimde: ‘Meer civil society in de zorg gaat pijn doen, maar dat is onvermijdelijk’.

Een grote beleidsverandering vraagt natuurlijk veel van alle betrokkenen. Het is niet handig als iedereen de hele tijd alles ter discussie stelt. Maar zonder kritische reflectie en de inbreng van positieve én negatieve eigen ervaringen wordt het een autoritaire onderneming, waar critici al snel de mond wordt gesnoerd. En dat, terwijl de vragen urgent zijn. Doet de ingezette koers wat hij belooft? Blijken de beloften goede beloften, in de zin dat ze de kwaliteit van de dienstverlening en de kwaliteit van het werk ten goede komen?

Het noodzakelijkheidsdiscours zet deze vragen buiten spel. Dat is des te opmerkelijker omdat er ook een belofte van democratisering in de decentralisaties vervat zat; spreken in termen van ‘onvermijdelijkheid’ staat haaks op de filosofie van de decentralisaties. Hierdoor is sprake van een democratisch tekort.

De democratische belofte van de decentralisaties

Een van de belangrijkste beloften van de decentralisaties van het sociaal domein is democratisering. In het publieke debat gaat het daar echter zelden over. Je zou daarom bijna vergeten dat met de decentralisaties ook een fundamenteel ander, meer democratische verhouding tussen burgers en overheid in het sociaal domein wordt beoogd. Met decentralisaties wordt beleid over lokale problemen als zorg, welzijn en re-integratie lokaal gemaakt.

Dat zou de democratische controle directer en effectiever, en beleid navenant responsiever moeten maken. In de Memorie van Toelichting bij de Introductie van de WMO in 2004-2005 lezen we: ‘Meer in het algemeen verplicht het wetsvoorstel tot het vinden van maximaal lokaal draagvlak, tot maximale transparantie van het gemeentelijk beleid, en tot verantwoording op het lokale niveau. Het gaat immers om de directe leefomgeving van mensen. (…) Van de gemeente mag daarom iets meer gevraagd worden dan wat reeds ingevolge de Gemeentewet van haar gevraagd wordt’ (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 131, nr. 3).

Maar dat is niet alles. De democratische ambities van de decentralisaties reiken verder, in twee opzichten. Ten eerste moet decentralisatie niet alleen betrekking hebben op beleidsvorming, zoals vaak het geval is, maar ook op de uitvoering zelf: op de verhouding tussen de gemeenteraad en de organisaties die het beleid uitvoeren, de daarin werkende professionals en de burgers voor wie het beleid bedoeld is. Instellingen en professionals zouden ‘meer ruimte’ moeten krijgen om lokaal maatwerk te leveren, minder gehinderd door dictaten van bovenaf uit Den Haag of de gemeente, en met veel minder verticale, bureaucratische verantwoording. In plaats daarvan zou ‘horizontale verantwoording’ komen, tussen betrokkenen onderling.

Ten tweede koesteren beleidsmakers de hoop en verwachting dat er een geheel nieuwe verhouding tussen burgers en overheid ontstaat. Niet langer bepaalt de overheid beleid en kunnen burgers daarin meepraten, maar het omgekeerde moet zich evenzeer gaan voordoen: burgers nemen initiatieven, de overheid wordt daar op gezette tijden en manieren in betrokken. De hoop is dat meer ruimte voor burgerinitiatieven leidt tot een levendige praktijk waarin de invloed van burgers zich direct doet gelden. Ook alternatieve vormen van directe lokale democratie zoals bijvoorbeeld de G1000 of Stadsgesprekken moeten hieraan bijdragen.

Waarom de democratische beloften niet zijn waargemaakt

Waarom zijn deze beloften dan toch (nog?) niet waargemaakt? We zien daarvoor verschillende redenen.

Een eerste factor op gemeentelijk niveau die de genoemde beloften van democratisering belemmert, is de verzwakking van de lokale media. Er zijn veel gemeenten waar lokale media geen raadsvergaderingen meer bijwonen en niet of nauwelijks verslaan waar raad en wethouders zich mee bezig houden, tenzij er rampen gebeuren.

Een tweede complicerende factor is dat onderwerpen van het sociaal domein op verschillende bestuurlijke schaalniveaus georganiseerd zijn, terwijl gemeenteraden gemeentelijk opereren. Dus als raadslid wil je bijvoorbeeld het gemeentebeleid met betrekking tot ‘integrale vroeghulp’ controleren, maar je gemeente heeft op het onderwerp integrale vroeghulp een samenwerkingsverband met maar liefst 18 andere gemeenten. Wat voor verantwoording kun je dan verlangen?

De belofte was, zoals gezegd, dat professionals meer ruimte zouden krijgen en dus meer discretionaire bevoegdheden om hun werk naar eigen inzicht uit te voeren. Maar professionals krijgen vooral meer verantwoordelijkheid: ze zijn verantwoordelijk geworden voor een veel breder terrein en moeten vaak zowel indiceren als helpen. Ze ervaren weinig zeggenschap over de manier waarop ze die brede verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen. Netto blijven ze daardoor al met al achter met een gevoel van machteloosheid en verlatenheid.

De hoogst gespannen verwachtingen wat betreft democratisering lagen misschien wel bij de burgers, dat wil zeggen bij de inwoners van buurten, wijken en gemeenten. Als inwoners zouden zij allereerst meer invloed krijgen via de door hen gekozen gemeenteraadsleden en wethouders. Ook deze belofte wordt echter maar beperkt waargemaakt. Beleid wordt namelijk niet of nauwelijks politiek ter discussie gesteld, zoals we aan het begin ook al stelden. Zeker op nationaal niveau worden politieke keuzes niet als keuzes gepresenteerd maar als dermate onvermijdelijk en noodzakelijk dat er geen debat over mogelijk is. De verzorgingsstaat is nu eenmaal onhoudbaar, hij is niet meer van deze tijd, we ontkomen er niet aan om: dat zijn de termen waarin beleidskeuzes veelal gegoten worden.

Noodzakelijkheidsdiscours en wenselijkheidsdiscours

Dit noodzakelijkheidsdiscours wordt aangevuld met een unificerend verhaal over wat ‘de’ burgers eigenlijk wensen, namelijk om ook meer zelf te doen en meer voor elkaar te doen: een nogal populistisch wenselijkheidsdiscours. Populistisch omdat burgers worden neergezet als één en ongedeeld: ‘de’ burgers willen dit. Dit is op zijn zachtst gezegd geen aanjager van een levendig politiek debat. Wie desondanks de moed heeft om het aan te vechten, wordt al snel als irreëel en wereldvreemd persoon met ‘weerstand’ weggezet, die niet snapt wat burgers bezielt. Organisaties die de moed hebben kritiek te uiten, kunnen wel fluiten naar de volgende aanbesteding.

Burgers worden verantwoordelijk gemaakt voor het welzijn van hun familieleden, buurtgenoten en andere actuele of potentiële leden van hun ‘sociaal netwerk’. En vanwege het noodzakelijkheidsdiscours worden daar te weinig vragen bij gesteld. In het licht van democratisering zou echter een gepaste vraag zijn: wat vinden mensen zelf? Wie willen dit, en wie eventueel niet? En als ze het niet willen: wat willen ze dan wel, onder welke voorwaarden? Deze vragen zouden niet alleen geïndividualiseerd aan de keukentafel aan de orde moeten komen – tijdens het voor betrokkenen vaak moeilijke indicatiegesprek - maar collectief: welke zorg willen wij als Nederlandse burgers aan elkaar bieden, waar zien we graag professionals?

Participatie betekent: niet lullen maar poetsen

Een volgende belemmerende factor voor een levendige lokale democratie is dat ‘participatie’ van burgers weliswaar hoog in het vaandel van vrijwel iedere gemeente staat, maar dat onder participatie veelal wordt verstaan: meedoen, niet meedenken en meepraten. Participatie gaat vooral over: vrijwilligerswerk, mantelzorg, arbeidsre-integratie en burgerinitiatieven. Niet lullen maar poetsen. De term doe-democratie is treffend gekozen: de gedachte is immers dat mensen hun betrokkenheid bij de publieke zaak het beste, meest effectief en meer inspirerend kunnen tonen door iets te doen.

Praten burgers dan helemaal niet mee? Mensen die kampen met schulden, langdurige werkloosheid, chronische ziekte of handicap hebben natuurlijk hun eigen belangenverenigingen. Daarbij zijn zij, dankzij de wettelijke verankering van ‘horizontale verantwoording’ in de oude Wmo, vaak vertegenwoordigd in Wmo-raden.

Cliënteninspraak is bergafwaarts gegaan

Echter: hun invloed en hun professionele ondersteuning zijn sinds het begin van de eeuwwisseling stilzwijgend verzwakt. Subsidies zijn van cruciaal belang omdat vormgeving van cliënteninspraak voor veel cliënten vanwege hun problemen en beperkingen een heidense klus is. Sinds 2002, toen toenmalig minister van VWS Hoogervorst het mes zette in subsidies voor honderden organisaties, waaronder ook veel patiënten- en cliëntenorganisaties, is het met deze subsidies bergafwaarts gegaan. Ook provinciale en gemeentelijke steun voor patiënten- en cliëntenorganisaties is beperkt.

Wmo-raden gaven vanaf 2007 weliswaar een nieuwe impuls aan de invloed van cliënten en patiënten. Aanvankelijk was er vaak ook sprake van doelgroep-vertegenwoordiging. Dat is nu veelal losgelaten, en zitten er mensen in met belangstelling voor het terrein. Vaak zijn dat mensen met een beroepsachtergrond in de zorg: hoger-opgeleiden die zelf geen cliënt zijn.

Op individueel niveau zouden cliënten beter mee kunnen praten – aan de Keukentafel - wanneer ze begeleid zouden worden door zogenaamde cliëntenondersteuners. Dit is ook wettelijk vastgelegd, maar in de praktijk komen we heel weinig cliëntondersteuners tegen.

Tijd voor een debat

Al deze factoren samen maken dat er weinig echte discussie is over de decentralisaties. Het ontbreekt aan ‘bronnen van kritiek’. Bijna alle politieke partijen onderschrijven het noodzakelijkheidsdiscours, vaak in combinatie met het populistische wenselijkheids-discours, dat stelt dat ‘de burgers’ dit zelf willen.

Lokale ambtenaren hebben de mantra’s van de decentralisatie enthousiast omarmd, en ‘de markt’ geeft ook geen tegengeluid: zzp’ers zijn wel de meest beleidshorigen van allemaal, omdat reproductie van de grote-woorden-van-het-beleid hun kansen op een marktaandeel vergroten.

En professionals? Zoals de opening van dit artikel laat zien, worden zij vooral bij- en her-geschoold om zich de newspeak van het beleid zich eigen te maken. Hoog tijd dus voor een democratisch debat, waarin vermeende noodzakelijkheden als politieke keuzes besproken worden en (on)bedoelde effecten van het beleid aan een kritische reflectie onderworpen worden.

Jan Willem Duyvendak is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Evelien Tonkens is is hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht.

In het project ‘De belofte van nabijheid’ doen zij samen met Femmianne Bredewold, Thomas Kampen en Loes Verplanke onderzoek naar de decentralisatie van de arbeidsreïntegratie, de jeugdzorg en de langdurige zorg. Beurtelings doen zij hiervan de komende tijd op deze site verslag in de serie 'De belofte van nabijheid'.

Deze bijdrage is gebaseerd op het artikel van Evelien Tonkens, ‘Het democratisch tekort van de decentralisaties’ in de bundel De decentralisaties in het sociaal domein: wie houdt er niet van kakelbont? Onder redactie van de Transitiecommissie Sociaal Domein.

Foto: Cinty Ionescu (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 6236 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (5)

  1. De redenering over het democratisch gat door regionale samenwerking lijkt mij te kort door de bocht. Zonder verder voorbehoud leidt het tot de conclusie dat iedere bovenlokale samenwerking tot democratisch tekort leidt. Bovenlokale samenwerking kan mogelijkheden om lokaal vastgestelde doelen (in de praktijk meestal door de raad) ook vergroten.
    De vraag ‘welke verantwoording kun je dan verlangen?’ Lijkt retorisch, maar kan gewoon beantwoord worden: de meeste bovenlokale organisaties hebben te maken met gemeenteraden die voor het overgrote deel dezelfde informatiebehoefte hebben en daar prima antwoord op kunnen geven. Een raadslid dat zijn vragen inslikt, omdat uitvoering in een gemeenschappelijke regeling zit? Het zal voorkomen, maar duidt eerder op gebrekkige assertiviteit, dan op een democratisch gat door de regio.

  2. Ondertussen in Voorschoten

    De gemeente Voorschoten kampt met een enorm tekort (los van de bezuinigingen die gepaard gingen met de decentralisaties) en staat onder toezicht van de provincie.

    Besloten werd dit probleem voor te leggen aan haar burgers, met een lange lijst met mogelijke bezuinigingen. Deze voorstellen zijn divers. De OZB gaat bijvoorbeeld omhoog, net als de hondenbelasting en de toeristenbelasting. Er wordt bezuinigd op het onderhoud van de openbare ruimte en locaties worden verkocht.

    Een groot deel van de mogelijke bezuinigingen betreft het sociale domein en daarmee direct de levens van mensen die hulp nodig hebben. Zo is er het voorstel om te bezuinigingen op het Wmo-vervoer en op de Wmo-hulpmiddelen, om het budget voor de compensatie van meerkosten te beperken tot alleen collectieve ziektekosten en het budget voor individuele voorzieningen (Wmo-maatwerk) en pgb verder te beperken.

    Er wordt voorgesteld om te bezuinigen op de hulp- en dienstverlening: op het algemeen maatschappelijk werk, het schoolmaatschappelijk werk, de gezinscoach, MEE (cliëntondersteuning), op de welzijnsorganisatie, het jeugd- en jongerenwerk en op de ondersteuning van de mantelzorg. Voorstel is om de vrijwilligerscentrale af te schaffen en ook de vrijwilligersverzekering.

    De lijst gaat nog door: geen subsidie meer voor de sociaal raadslieden, geen bijdrage meer voor leefbaarheid/wijkbeleid, stoppen met de ondersteuning van buurthuizen, bezuinigen op de kinderboerderij en geen subsidie meer voor de speelotheek.
    Idee is om het budget voor veel vrijwilligersorganisaties in 2019 op nul te zetten. Het gaat om organisaties zoals de Zonnebloem, het Alzheimercafé en het Buddynetwerk. Het zijn er te veel om op te noemen; het treft het totale vrijwilligerswerk.

    De gemeente erkent dat de maatschappelijke invloed van al deze maatregelen groot zal zijn en laat ook alternatieven zien. Zo kan de formulierenbrigade van de welzijnsorganisatie een deel van de activiteiten van de sociaal raadslieden overnemen.

    Wat opvalt is dat deze bezuinigingen haaks staan op de uitgangspunten van het overheidsbeleid en de participatiesamenleving. Er moet meer door mantelzorgers worden gedaan, maar er wordt gekort op de ondersteuning ervan. Men wordt geacht langer thuis te wonen maar tegelijk wordt er bezuinigd op de Wmo-voorzieningen die dit mogelijk maken. Om mensen bij te staan om langer thuis te wonen en voor elkaar te zorgen zou het juist logisch zijn om meer te investeren in bijvoorbeeld een alzheimercafé waar mensen informatie krijgen over alzheimer en ondersteuning vinden in de lastige en zware situatie waarin zij terecht gekomen zijn. En om juist meer te investeren in, bijvoorbeeld, een organisatie als de Zonnebloem, die er al jarenlang voor zorgt dat buren elkaar helpen.

    Participatie behelst meedoen en meepraten. Maar óók op de inspraak en de betrokkenheid van burgers wordt in de voorstellen bezuinigd: op de cliëntenraad, het platform gehandicapten en de Centrale Adviesraad Wmo.

    Is Voorschoten een extreem voorbeeld? Het zijn voorstellen, en de burgemeester heeft de besluitvorming getemporiseerd en bedenktijd ingelast. Maar, hoe je het ook wendt of keert; de voorstellen, zoals verwoord door het ambtelijk apparaat, laten zien hoe er wordt gedacht.

    De voorstellen – en dus gedachten- kloppen niet met de uitgangspunten van een participatiesamenleving en schoffelen dat wat er over is van een verzorgingsmaatschappij compleet onderuit. En uiteindelijk zijn degenen die hulp en ondersteuning nodig hebben de dupe.

    Ik sluit af met een uitspraak van een blinde belangenbehartiger: “ze kunnen allerlei maatregelen nemen en het beleid veranderen, maar mijn beperking verandert niet. Ik word er niet minder blind van.”

    M. Bauwens

  3. Het hele artikel verwoordt exact wat ik als belangenbehartiger voor ouderen in Utrecht al lange tijd roep bij alle gelegenheden waar het maar kan. Professionals in de stad bevestigen mij het geschetste beeld: de druk om mee te gaan in het wensdenken is enorm, want kritiek betekent uiteindelijk geen nieuwe aanbesteding of subsidie. Verder zijn in 2016 bezuinigingen op cliënten- en belangenorganisaties verwerkt en wordt voor lief genomen dat dit vrijwilligerswerk met nog minder ondersteuning overeind gehouden moet worden door mensen die niet altijd maximaal ‘in hun kracht staan’. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben alle touwtjes in handen, hoe je het ook wendt of keert.

  4. He bah, Jan Willem en Evelien, wat wordt jullie als altijd waardevolle discussiebijdrage ontsierd door onwetenschappelijke stemmingmakerij!
    Jullie waarschuwing dat de decentralisaties te lijden hebben onder een democratisch tekort is zinnig. Het is inderdaad heel onrustbarend dat de lokale media zo zijn verzwakt. Dat veel gemeenteraden de schaalvergroting niet kunnen bijbenen is ook ernstig. En zelfs jullie vraagtekens bij het noodzakelijkheidsdiscours rond de transformatie van de verzorgingsstaat zijn de moeite van het overdenken waard.
    Maar hoe komen jullie erbij dat daarover geen debat wordt gevoerd? Jullie zijn echt niet de eersten en enigen die deze thema’s aansnijden. Sterker nog: ik heb de laatste jaren een enorme opleving van dat debat meegemaakt. Misschien is niet iedereen het met jullie eens dat ‘de verzorgingsstaat superieur is’, maar debat is er volop.
    In dat debat – in buurthuizen, raadszalen, congrescentra – kom ik heel vaak kritische en enthousiaste professionals, burgers, bestuurders en ja, ook ZZP’ers tegen die op zoek zijn naar nieuwe wegen voor de verzorgingsstaat die – jullie lijken dat te vergeten – al decennia onder vuur ligt, niet pas sinds de recente decentralisaties. Veel van die debatten gaan over een andere vorm van democratisering dan waarover jullie het hebben: naast de vernieuwing van de oude vormen van parlementaire democratie ook over nieuwe vormen van zelfbeschikking die onder de oude verzorgingsstaat ondenkbaar waren, zoals het right to challenge, eigen kracht conferenties en JIM’s. Vernieuwing van democratische structuren en instituties loopt wel vaker een paar jaar achter op maatschappelijke veranderingen.
    Van de deelnemers aan die zoektocht hebben jullie kennelijk geen hoge pet op. Is het echt zo dat professionals ‘vooral worden bijgeschoold om zich de newspeak van het beleid eigen te maken’? Denken jullie echt dat onze hoogopgeleide professionals zich dat anno 2017 laten aandoen? Hoe kan het toch dat die lokale ambtenaren de mantra’s van de decentralisatie hebben omarmd? Kennen jullie onderzoek dat jullie beeld onderbouwt van ‘tamelijk totale, zo niet totalitaire aanpak waarbij de betrokkenen in het gelid moeten leren lopen.’ En noem eens een onderzoek dat onderbouwt dat ‘critici al snel de mond wordt gesnoerd’, een kwalijke maar onbewezen suggestie die sinds de oratie van Margot Trappenburg bij sommige sociologen steeds vaker te horen is.
    En ten slotte: waarom toch die sneer naar de ZZP’ers als ‘de meest beleidshorigen van allemaal’ met het oog op de vergroting van hun ‘kansen op een marktaandeel’. Geldt dat alleen voor ZZP’ers of ook voor adviesbureaus met personeel? Wat denken jullie van ZZP’ers als Jos van der Lans, Pieter Hilhorst of Daniël Giltay Veth die al jaren voor het beleid uitlopen? Of kun je ook horig zijn aan beleid avant la lettre, dus nog voor het beleid is?
    Dat de arbeidsmarkt aan het transformeren is, zal jullie niet zijn ontgaan. Flexibilisering hoort daarbij, of je nu wilt of niet. Ik heb de afgelopen jaren heel wat werknemers van welzijnsorganisaties ZZP’er zien worden omdat ze het bij hun oude, bureaucratische werkgever niet uithielden. Zoals ik ook nogal wat afgestudeerden en andere werkzoekenden ken die alleen als ZZP’er hun kostje bij elkaar kunnen scharrelen en daarbij erg leuke dingen doen.
    Kortom: kritisch debat is er volop, jullie starten dat niet maar doen eraan mee, wat mij betreft het liefst als wetenschappers, dat wil zeggen: niet met stemmingmakerij maar met deugdelijk onderzoek.

  5. Martina van den Dool zegt het kort en krachtig, ik noemde het voorbeeld van Voorschoten om te laten zien hoe er gedacht wordt over het sociale domein. Natuurlijk is er debat, maar gaat dat over de -politieke- keuzes die ( door de jaren heen, wie ontkent dat? ) gemaakt zijn? Dat dit ook andere keuzes kunnen zijn? Over de echte gevolgen voor mensen met beperkingen en mensen die afhankelijk zijn van zorg en hulp? Dat er steeds meer primaire hulp en zorg, waar je dus geen dag zonder kan, door vrijwilligers wordt gedaan of door professionals die met steeds minder mensen het zelfde werk moeten doen? Of goedbedoelde projecten een werkelijk structureel antwoord zijn op wegbezuinigde zorg en hulp?
    Ik zie het ook allemaal gebeuren; dat belangenbehartigers, die uit ervaring weten hoe het is om gehandicapt te zijn of verwanten van hen, buiten spel komen te staan.
    En dat kritiek op dit alles steeds lastiger wordt, terwijl dit juist zo belangrijk is; de gevolgen van beleid zijn immers erg groot . Als die kritiek serieus genomen wordt is er pas een werkelijk debat mogelijk.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.