‘Het is me wat, ik kan haar niet naar een verpleeghuis doen’, zegt een man van 75 nog voordat het gesprek goed en wel is begonnen. We zitten aan zijn keukentafel. We komen voor de vervanging van de rolstoel van zijn vrouw die nog in bed ligt, wachtend op de thuiszorg. ‘Valt het u zwaar om voor haar te zorgen?’ vraagt de consulent met wie ik als onderzoeker die dag meeloop. De man geeft aan dat het niet te doen is; hij is zelf afgekeurd. De consulent gaat hier in eerste instantie niet op in.
Hij loopt zijn standaard vragenlijst van de gemeente door en laat het onderwerp rusten. Tot hij bij het onderwerp ‘zingeving’ komt: ‘En zingeving in het leven? U wilt mevrouw niet wegdoen, u wilt haar zo lang mogelijk thuis houden?’ De man begint te huilen. ‘Nu lukt het nog, maar goed’, snikt hij. Het is even stil. De consulent gaat verder met praktische vragen over vervoer. De man vertelt uit zichzelf dat zijn vrouw bang is om naar het verpleeghuis te gaan omdat ze slechte ervaringen heeft gehad toen haar demente ouders daar zaten. De consulent reageert hier niet op en gaat verder met de vragenlijst.
In de auto merk ik op dat ik de indruk kreeg dat de man de zorg niet meer aankan en ons dit probeerde duidelijk te maken. De consulent zegt dat hij het gesprek bewust niet die kant op heeft gestuurd. De man heeft al huishoudelijke hulp, verzorging aan huis en ze hadden dagbesteding. Meer kan hij de man niet bieden om de mantelzorg te ontlasten. Daar houdt het op, gezien de regels van de Wmo.
Belofte van existentiële nabijheid
Zingeving gaat over gebeurtenissen, relaties, doelen en onderliggende waarden die voor ons het belangrijkst zijn, die ons leven zin geven[i]. Ze bieden ons oriëntatie, een streven naar een ‘goed leven’[ii]. Deze elementen zitten ook vervat in de drie decentralisaties. Ze stellen aandacht voor de mens achter zijn probleem in het vooruitzicht, zoals verwoord in de Memorie van Toelichting bij de nieuwe Wmo ( p.2): ‘Het is van belang de ondersteuning te richten op de persoon en diens omgeving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. Het welbevinden van mensen dient centraal te staan.’ De VNG (p.8) gaat nog een stap verder en belooft existentiële nabijheid: ‘Centraal staat de vraag welke betekenis de burger aan zijn situatie en beperking geeft, hoe hij die ervaart’.
De keukentafelgesprekken worden in Eindhoven en Sittard Geleen zo ingericht dat er in principe ruimte is om te onderzoeken wat het goede leven inhoudt. In Eindhoven krijgen generalisten de opdracht om eerst kennis te maken met de burger – wie zit er eigenlijk tegenover me en wat vindt diegene belangrijk? – alvorens het probleem van de burger in kaart te brengen. In Sittard-Geleen is ‘zingeving’ als onderwerp opgenomen in de standaard vragenlijst die Wmo-consulenten hanteren tijdens het keukentafelgesprek.
Wmo-consulenten kunnen weinig met vragen over zingeving
In Sittard-Geleen staat anderhalf uur gepland voor een keukentafelgesprek. De Wmo-consulenten in Sittard-Geleen zijn voornamelijk verantwoordelijk voor het beoordelen en afgeven van Wmo-indicaties. Het keukentafelgesprek is gericht op het ophalen van informatie om uiteindelijk al dan niet een indicatie af te geven. Opvallend is dat de grondslagen voor indicaties voornamelijk gericht zijn op de fysieke of psychische toestand van de burger; er zijn strakke protocollen op basis waarvan iemand al dan niet een indicatie krijgt. Het oordeel van de Wmo-consulent wordt bovendien bij een aantal consulenten getoetst door een toetscommissie die erop toeziet dat de regels worden nageleefd.
Het onderwerp ‘zingeving’ komt er vanuit dit perspectief bekaaid vanaf. Als het al wordt uitgevraagd, wordt het enkel in een verslag genoteerd; het heeft weinig invloed op de uiteindelijke indicatie. Zoals een consulent zegt tijdens een interview:
‘Je kunt het [zingeving] meenemen, maar soms is de wet ook gewoon de wet, dan zijn de kaders vrij helder.’
De meeste Wmo-consulenten laten het onderwerp zingeving links liggen in het keukentafelgesprek. Niet dat ze het onderwerp niet belangrijk vinden en tussen de regels door komt het ook wel aan de orde, maar vanuit hun functie als Wmo-consulent kunnen ze er weinig mee, zoals ook zichtbaar in het voorbeeld waarmee dit artikel opent.
Door een groeiend takenpakket is er geen tijd voor zingeving
Hoewel generalisten in Eindhoven meer tijd kunnen besteden aan kennismaken, komen ook zij steeds meer in de knel met hun tijd. Bij een fulltime functie van een generalist in Eindhoven hoort een caseload van 96 burgers. Tijdnood leidt vaak tot het overslaan van het kennismakingsgesprek waarin het goede leven van de burger centraal staat. Zeker wanneer een ‘crisisgeval’ tussendoor komt – denk aan acute schuldenproblematiek, uithuisplaatsingen – dan is er even geen tijd voor wat de burger belangrijk vindt; dan schiet de generalist in oplossingsgericht handelen.
Verder zijn generalisten verantwoordelijk voor verschillende taken. Naast het begeleiden van burgers werden zij tijdens mijn onderzoek verantwoordelijk voor het beoordelen en afgeven van Wmo-indicaties en het uitvoeren van de Participatiewet. Ze ervaren een spanning bij het uitvoeren van de Participatiewet, zoals Huijben & Verplanke ook laten zien in de vorige bijdrage aan dit dossier. De generalisten hebben het gevoel dat ze niet kunnen stilstaan bij het goede leven van de burger, maar dat ze moeten vertellen wat de burger moet gaan doen. Een generalist verwoordt het treffend in een interview:
‘Je komt daar binnen met: “Hallo, u heeft een participatie-uitkering nodig, wat kan ik voor u betekenen?” Heel vriendelijk kom ik daar binnen. Maar uiteindelijk betekent het dat ik het met die mensen ga hebben over: “Je doet nu niks, wat kun je wel gaan doen?”’
Oproep aan gemeenten: geef professionals geen dubbele opdracht
De twee gemeenten vinden het goede leven van de burger op papier belangrijk en nemen het mee in de opzet van het keukentafelgesprek, maar in de praktijk worden professionals dus op pad gestuurd met een dubbele opdracht: zowel aandacht hebben voor het goede leven van de burger als hem of haar vertellen wat dat goede leven moet inhouden: participeren en zelfredzaam zijn. Er zit dus een paradox in het beleid; het goede leven van de burger lijkt er enkel toe te doen wanneer deze in lijn ligt met het goede leven dat impliciet vervat zit in het ideaal van de zelfredzame burger.
Gemeenten zouden de mens achter de aanvraag werkelijk centraal moeten stellen in het keukentafelgesprek en de professionals niet moeten opzadelen met een dubbele opdracht. Professionals zouden een stem moeten krijgen in het wegings- en beoordelingsproces waarin ze het belang van de burger kunnen vertegenwoordigen. Zodat ‘zingeving’ van invloed kan zijn op een indicatie of een participatietraject. Op die manier kan de professional uit de begincasus met de man in gesprek gaan over het morele dilemma dat hij ervaart: een keuze tussen trouw zijn aan de wens van zijn geliefde vrouw of zijn eigen gezondheid.
Vicky Hölsgens schrijft haar promotieonderzoek aan de Universiteit voor Humanistiek over aandacht voor zingeving in de huidige verzorgingsstaat: hoe professionals aan de keukentafel omgaan met levensvragen van burgers. Met professor Tonkens als promotor is ze betrokken bij het onderzoeksproject ‘De Belofte van Nabijheid’.
Referenties:
[i] Schuhmann, C. M. & Van der Geugten, W. (2017). Believable visions of the good: an exploration of the role of pastoral counselors in promoting resilience. Pastoral psychology (66). p.523-536.
[ii] Taylor, C. (1989). Sources of the self: the making of the modern identity. Cambridge: Harvard University Press.
Foto: Laurent Neyssensas (Flickr Creative Commons)