Gemeenten gebruiken te weinig de netwerken van mensen

Mensen krijgen identiteit in hun netwerken. In het sociaal domein hebben we te weinig oog voor zulke netwerken die mensen maken, we maken liever afgebakende categorieën. Daardoor maken we veel te weinig gebruik van de natuurlijk bestaande verbanden, betoogt Amsterdams ambtenaar Bert Runhaar.

Een heel kleine groep kluizenaars daargelaten, is de mens een sociaal wezen met veel rollen en facetten tegelijkertijd. De persoon realiseert zijn wezen en zijn betekenis in ontmoeting, confrontatie en samenwerking met andere mensen. De identiteit van een mens is veelzijdig en contextgebonden. Iedereen kent dat: in het ene gezelschap ben je automatisch de reisleider en in een ander een gewone deelnemer. In de familie altijd de jongste, op Koningsdag de gangmaker van het feest, op het werk de taakgerichte boekhouder, thuis de querulant en in het sportteam de initiatiefnemer.

Kortom, een mens realiseert zich met verschillende identiteiten in verschillende netwerken. In die verschillende 'eigen' netwerken komen uiteenlopende elementen aan bod. De identiteitsbeleving is telkens anders.[1] De Amerikaanse politicoloog Putnam stelt: hoe meer netwerken de mens en de samenleving heeft en hoe beter hun onderlinge verbondenheid, hoe meer sociaal kapitaal beschikbaar is. Zijn theorie, bevestigd door tientallen jaren empirisch onderzoek stelt: het hebben van sociaal kapitaal[2] is bepalend voor sociale en economische vooruitgang. ‘Laat me je adresboekje zien en ik zal zeggen hoe oud je wordt’, aldus Putnam in 2008 in Amsterdam.

Het doel van het sociale domein is dan om, waar dit niet vanzelf gaat, het vormen en verbinden van netwerken centraal te stellen.[3] En daarmee de reeds aanwezige rijkdom in de stad en al haar netwerken te ontsluiten.  Dat is de permanente opgave.

Met marketing verliezen we de werkelijkheid uit het oog

Tegen deze achtergrond is het eigenlijk vreemd dat we de inwoners en professionals in de stad zo voortdurend en hardnekkig eendimensionaal willen verklaren en begrijpen. Wij blijven maar enkelzijdig spreken over ‘burgers’, die nooit professional zijn en omgekeerd, over ambtenaren die zelden ook bewoners zijn, over winkeliers en zelfstandigen die nooit buurtbewoners zijn. Hun onderlinge netwerken blijven al helemaal buiten beeld. Terwijl iedereen op bepaalde momenten in z’n leven voor zijn zorgbehoevende naasten zorgt (iedereen!), maken wij een strakke categorie van ‘mantelzorgers’, waarvoor wij specifieke voorzieningen organiseren. En we vinden het dan ook nog vreemd dat 90 procent van de doelgroep zichzelf helemaal niet herkent als mantelzorger. Met elk doelgroep die we ‘ontdekken’ maken we een begrensde en dus kunstmatige categorie van mensen en gedrag. En zo verliezen we de werkelijkheid steeds verder uit het oog.

Nog erger is dat we de belangrijkste bindingen tussen de mensen zo ook weg-definiëren. Terwijl in de betrekkingen van het netwerk de energie en de emotie tussen de mensen zit. Daar zit de warmte waardoor mensen in beweging komen, daar is wantrouwen of vertrouwen, daar ligt ervaring. In het sociaal beleid gebruiken we deze veelsoortigheid van verbindingen tussen mensen, deze netwerkbenadering, veel te weinig.

Gelukkig is er wel wat beweging

Wij stellen in ons beleid alles in het werk om een persoon met problemen te ontrafelen en te reduceren tot een aantal voor ons als sociale professionals hanteerbare elementen (slechte woning, verslavingsgevoelig, onopgeleid, slechte opvoeding genoten, handtastelijk, schuldenprobleem, inkomensproblematiek, geïsoleerd levend, verstandelijk beperkt, etc.), met een loket voor elk probleem. Wij benaderen een complexe wereld met kunstmatige single issue-oplossingen, en als dat niet blijkt te werken ontdekken we een nieuw soort klanten: de multi problem gezinnen. Of we maken ketens van deeloplossingen, waar ketenpartners alleen voorgebakken vragen kunnen oplossen en zo nog verder wegraken van de behoefte en oplossingen van de burger en zijn netwerk.

Op dit punt is er gelukkig wel wat in beweging. De Eigen Kracht-conferenties zijn succesvol en laten zien dat we anders willen en kunnen kijken. ‘Integrale teams’ moeten samenhangende oplossingen brengen. Maar is de grondhouding daar voldoende veranderd? Of kijken we nog steeds naar geïsoleerde individuen, eendimensionaal? Ik zie vooral een denken in korte interventies, projectmatige aanpakken en de uit de industriële wereld geleende, maar voor het sociale werk absurdistische, kwaliteitssystemen.

Dit alles pleit niet voor het weggooien van begrippen, protocollen en standaarden. Het pleit wel voor een bewustere relativering van hun nut en een toets op de vraag: draagt het bij aan duurzame groei van het sociale kapitaal? Het pleit voor meer generalisten in plaats van schakels van deelspecialismen. Het pleit voor beter gebruik van de natuurlijke en reeds bestaande netwerken. Als de professional een kei wordt in het beschikbaar maken van alle kwaliteiten die in netwerken besloten ligt, maak je een cascade van stapjes op de stijgingsladder mogelijk. Ook hier zijn Eigen Kracht-conferenties een heel goed voorbeeld. Daar wordt bewust het netwerk aangesproken rond de persoon, die vooruit wil komen. Het is nodig om die weg verder te onderzoeken.

De overheid wil te gauw liefdevolle inzet ‘bestellen’

Netwerken aanboren is ook het vrij maken van nieuwe bronnen, van warme betrekkingen tussen mensen. Daarmee kan capaciteit, aandacht, energie stromen van plekken waar veel is naar plekken waar behoefte is. En dat kan in wederkerigheid: beide partijen hebben er baat bij.

Een voorbeeld. In het voorjaar van 2011 ontstond tussen een groep Amsterdamse jonge mensen, die elkaar deels live, deels van internet kenden het initiatief ‘Sam Sam’: koken voor ouderen in de buurt. Binnen de kortste keren werd via de sociale media enthousiast gereageerd en stonden nog meer mensen, die elkaar tevoren niet kenden, in diverse buurten samen te koken. Zij hadden een goede avond en een goed gevoel over hun maatschappelijke bijdrage. De ouderen die er kwamen eten, hebben genoten. Kun je zoiets vaker organiseren? Ja en nee. Mensen willen wel meedoen en hun netwerken inzetten, maar alleen als het voor hen passend is. Voor de een is dat eenmalig, voor een ander elke week. De overheid maakt gauw de fout deze liefdevolle inzet te willen bestellen of regelen. Je moet het herkennen, aanmoedigen en er van leren.

Het is een heel natuurlijke zaak om je eigen netwerk (andere ouders op het schoolplein, vrienden/collegae in buurt etc.) in te zetten bij datgene wat je bezig houdt. En dat dit leidt tot verbreding, versnelling en uitbreiding van je individuele vermogen om iets te kunnen ondernemen. Niet iedereen is daar even goed in. Dus daar ligt een taak voor de sociale professional.

Maar verder hoef je dat niet te regelen, want dat doen mensen zelf automatisch wel. Het gaat er om alert te zijn en actief die netwerkbenadering expliciet in de werkwijze op te nemen. Hoe maken we netwerken duurzaam, verbonden en groter? Daar zou het debat in het sociale domein over moeten gaan.

Bert Runhaar is projectmanager bij de gemeente Amsterdam, Unit Maatschappelijk Vastgoed.


[1] Zie bijvoorbeeld het onderzoek identiteitsbeleving van jonge Amsterdammers van diverse afkomst ‘Links en Labels’ UvA, 2008

[2] Volgens Putnam: het hebben van zowel bonding (binnen en met de eigen groep) als bridging capital (met andere groepen verbonden). Zie ook Gwen van Eijk 'Unequal networks' proefschrift 2010 TU Delft

[3] Dat is anders dan 'hulpverlening' met bijbehorende afhankelijkheid creatie. En er is op dit punt geen principieel verschil tussen vrijwilligers en betaalde sociale professionals.