Het heilige advies aan de flexwerkers: niet bidden, maar doen

Het aantal vaste banen in West-Europa neemt gestaag af, net als in de rest van de wereld al het geval is. Het advies van San Precario, de beschermheer van de flexibele, tijdelijke en freelance werkers, luidt: verlaat u niet op de vakbond, bid niet tot een nieuwe god, maar creëer zelf een betere wereld.

Traditioneel kent het kapitalisme verschillende vormen van loonarbeid. Afgezet op een continuüm tref je aan de ene kant de standaardbetrekking en aan de andere kant de los-vaste arbeid. Waar de man of vrouw met een standaardbetrekking een relatief sterke beschermde positie heeft en vele rechten kan claimen, is de los-vaste werker, vooral op het zuidelijke halfrond, overgeleverd aan de willekeur van de werkgever. Staat noch vakbond of andere organisatie biedt hem of haar bescherming tegen misbruik en onrecht. De los-vast werkers maken deel uit van de ook in ons land groeiende groep der precairen.

De geschiedenis der precairen

Het Latijnse precarius betekent  onder anderen ‘onzeker’ en dat is precies was alle vormen van precaire arbeidsrelaties kenmerkt. Het gaat om banen met een onzekere maar in ieder geval beperkte duur. Denk aan uitzendkrachten, oproepkrachten, werknemers met 0-urencontracten, seizoensarbeiders, zzp’ers of stagiaires. Daarmee is overigens niet gezegd dat iedereen zonder standaardbetrekking tot het precariaat behoort. Part-time werkers bijvoorbeeld kunnen wel degelijk een vast contract hebben. Zij vormen dan ook een tussengroep tussen de twee uitersten op het eerder geschetste continuüm.

Precaire arbeid is niet nieuw. In het Nieuwe Testament verhaalt ‘de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard’ van ‘een heer des huizes, die met den morgenstond uitging, om arbeiders te huren in zijn wijngaard. En als hij het met de arbeiders eens geworden was, voor een penning des daags, zond hij hen heen in zijn wijngaard’. (Mattheus 20, 1-2) Vaak zullen deze dagloners hun oogstarbeid voornamelijk gezien hebben als een aanvulling op hun inkomen uit andere bronnen. Of misschien werd hun loon aangevuld met het inkomen van andere gezinsleden, verkregen door huishoudelijke arbeid, kleinschalige productie van goederen voor de markt of het verbouwen of verhuren van land.

Wanneer aanvullende inkomsten ontbraken, was de toestand van deze arbeiders ellendig. Uit de Griekse oudheid weten we hoe laag in aanzien landloze arbeiders (enkelvoud: thès; meervoud: thètes) stonden die voor allerlei los werk konden worden ingehuurd. Omdat ze nergens bij hoorden (niet waren opgenomen in de oikos) was hun status nog lager dan die van huisslaven. De thètes behoorden tot de vroegste precaire werknemers, zonder enige protectie van welke instantie dan ook. Ook de landloze en ongebonden arbeiders in West-Europa, wier aantal vanaf de vijftiende eeuw snel begon te groeien, vormden een klasse van verworpenen. Zij ontwikkelden zich geleidelijk tot classes dangereuses, zowel in de steden als op het platteland. Mede uit angst voor de ‘gevaarlijke klassen’ voerden de elites sociale wetgeving in, gewoonlijk ongevallenverzekeringen als eerste en werkloosheidsverzekeringen als laatste.

Na de Tweede Wereldoorlog, toen de westerse economieën een ongekende bloei doormaakten en een verdere uitbreiding van sociale zekerheid mogelijk werd, kregen  steeds meer werknemers in West-Europa, Noord Amerika, Australië, Azië en Japan een standaardbetrekking. Aan die ontwikkeling kwam een eind toen rond 1990 het Oost-Europese staatssocialisme ineenstortte en het marktfundamentalisme een ongekende nieuwe impuls kreeg. Onder de druk van de voortschrijdende globalisering en liberalisering van de economie, werd de standaardbetrekking in de westerse landen vervolgens stapje voor stapje afgeschaft. Een rapport van de Europese Unie uit 2004 concludeerde dat in bijna alle lidstaten de precaire werkgelegenheid de afgelopen twintig jaar was toegenomen. Hetzelfde geldt voor de Verenigde Staten en Canada.

Mondiaal lijken de arbeidsverhoudingen steeds meer op elkaar

De standaardbetrekking is ook in onze contreien een schaars goed geworden. Ook is ze nóg meer dan voorheen een mannelijk privilege. De arbeidsverhoudingen in de rijke landen lijken daardoor meer op die van de arme landen. Precarisering is een wereldwijde trend geworden. De vakbonden zijn weliswaar doordrongen van de noodzaak tot handelen, maar vanwege hun naïeve geloof in collectieve arbeidsovereenkomsten, hebben ze maar heel weinig invloed onder het precariaat. Dat syndicale geloof botst namelijk met de werkelijkheid van werkers die voortdurend van baan veranderen, onregelmatige inkomsten hebben, en vaak ook niet langer een standaardbetrekking nastreven, maar eerder kiezen voor een vorm van flexecurity die hen wel de voordelen, maar niet de nadelen van een fluïde arbeidsmarkt biedt.

Het vacuüm dat vakbonden (en arbeiderspartijen) hebben laten ontstaan, wordt voor een deel opgevuld door religieuze en nationalistische bewegingen die hun aanhangers elementaire vormen van sociale zekerheid aanbieden, alsmede een gevoel van eigenwaarde en duidelijke levensdoelen. De precaire jongeren in Latijns Amerika, Afrika, het Midden Oosten en Centraal Azië tonen zich gevoelig voor de lokroep van respectievelijk de pinkstergemeenten en het salafisme, maar ook de jongeren in onze regio staan open voor het aanbod van nieuwe religieuze zekerheden. Een Italiaans gezegde in hopeloze situaties luidt: non so a che santo votarmi – Ik heb geen idee tot welke heilige ik moet bidden. De nieuwe heilige, San Precario, zou desgevraagd zeggen: doe het zelf en creëer een betere wereld!

Marcel van der Linden is sociaal-historicus en onderzoeksdirecteur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Hij is tevens hoogleraar geschiedenis van sociale bewegingen aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op de inleiding die hij op eerder deze maand hield voor het minisymposium van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis gewijd aan werken zonder zekerheid.