Het sociaal werk op de barricaden

Het sociaal werk heeft de taak om behalve individuele ook veel meer structurele problemen aan te pakken. ‘Sociale Actie Nieuwe Stijl’ is daarvoor een bruikbaar instrument, betoogt Margot Scholte in de Marie Kamphuis Lezing die ze onlangs uitsprak.

Sociale problemen zijn van alle tijden en zullen ook van alle tijden blijven. Er zullen altijd mensen zijn die bij de opvoeding van hun kinderen struikelen over hun onmacht. Er zullen altijd mensen zijn die het niet lukt om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. En de samenleving zelf zal ook altijd weer nieuwe uitsluitingsmechanismen creëren, waardoor individuen of groepen buiten de boot vallen.

Het blijkt ook dat deze problemen telkens anders worden benoemd. Spraken we bijvoorbeeld eerst over landlopers, paupers en zwervers, of met enige mildheid zelfs over ‘Swiebertjes’, tegenwoordig hebben we het voornamelijk over ‘verwarde personen’. Schoof Swiebertje voorheen bij Saartje aan de keukentafel waar hij met lichte interventies van Saartje, Bromsnor en de burgemeester in het gareel werd gehouden, tegenwoordig is er een Schakelteam Personen met Verward Gedrag dat zich over het vraagstuk buigt.

Frits van Wel (1988) noemt deze verschuivende sociale kwesties waarmee sociaal werk telkens opnieuw wordt geconfronteerd probleemfiguraties. Een probleemfiguratie omvat vier elementen:

  • een object (mensen in een specifieke (ongewenste) situatie / met bepaalde (ongewenste) gedragingen);
  • oorzaken (hierdoor wordt het veroorzaakt);
  • doelen van interventie (hier streven we naar);
  • middelen (en zo gaan we dat doen: interventiestrategieën).

De probleemfiguratie vormt het overtuigende én gedeelde verhaal waarmee op een bepaald moment in de tijd gelegitimeerd wordt dat er ingegrepen wordt, waarin, en hoe. Probleemfiguraties verschuiven door de tijd; zowel het object, de waargenomen en benoemde oorzaken, de doelen als de middelen kunnen veranderen.

Van Wel (1988) laat zien dat een ‘sociale kwestie’ ook een sociaal construct is: een combinatie van (soms heel verschillende) elementen die we met elkaar een probleem noemen en waar we een doelgroep omheen kneden. Hij illustreert dit aan de hand van de gezinnen die onder toezicht staan van de Stichting Volkswoningen te Utrecht in de periode 1924-1975.

Allerlei gedragspatronen in die gezinnen zijn we achtereenvolgens ontoelaatbaar, sociaal ziek, onmaatschappelijk en asociaal gaan noemen, we spreken van gedepriveerde respectievelijk symbiotische gezinnen of (multi)probleemgezinnen (vanaf de jaren tachtig). De kenmerken die genoemd worden en die behoren bij deze geconstrueerde doelgroep blijven goeddeels dezelfde door de tijd heen. Denk aan slechte voeding, slechte huisvesting, instabiele relaties, opvoedingsproblemen, verwaarlozing, psychische problemen, beperkte geestelijke vermogens, ziektes.

Interessant is dat deze doelgroep een constante in het sociaal werk is. Momenteel spreken we vaak van kwetsbare gezinnen of gezinnen in kwetsbare omstandigheden. Zo richt Mobility Mentoring, een recent uit de VS overgewaaide interventiestrategie, zich op mensen met schulden en levend in armoede. Als kenmerken van deze gezinnen wordt genoemd: slechte woonomgeving, werkloosheid, instabiel, slechtere gezondheid, huiselijk geweld, verhuizingen, negatieve emoties, lager IQ, domme beslissingen nemen door tunnelvisie en kortetermijnperspectief, enzovoort.

Hoewel je bij deze interventiestrategie niet direct denkt aan de gezinnen onder toezicht van Van Wel, vertonen zowel de probleemfiguraties als de interventiestrategieën verrassend veel overeenkomsten.

Individuele problematiek staat centraal bij armoede-aanpakken

Voor al deze opeenvolgende doelgroepen met andere namen en dezelfde kenmerken geldt dat de problematiek te maken heeft met armoede en structurele sociale kwesties die grote gevolgen hebben op individueel en gezinsniveau. Zowel in de probleemfiguratie van de gezinnen onder toezicht als de gezinnen bij Mobility Mentoring wordt bij de keuze van de interventiestrategie sterk geïndividualiseerd. De interventies zijn gericht op het functioneren van het individu of het gezin en niet op armoede, leefomstandigheden, opleidingsniveau enzovoort als structureel probleem.

Met andere woorden: de maatschappelijke ongelijkheid wordt niet geproblematiseerd en ook niet aangepakt. Het wordt als een gegeven geaccepteerd. In het verleden was er één uitgesproken interventiestrategie die zich bovenal, en vrijwel uitsluitend, op de structurele kant van sociale problematiek richtte en dat is Sociale Aktie.

Sociale Aktie: veranderingen bewerkstelligen

Sociale Aktie is een belangrijke werkwijze binnen het politiserend sociaal werk in de jaren zeventig. En hoewel vaak gesproken wordt over politiserende hulpverlening, wordt deze nieuwe werkwijze in de praktijk niet zozeer door hulpverleners, maar juist en vooral ook door opbouwwerkers en inrichtingswerkers in de psychiatrie en de instellingen voor verstandelijk gehandicapten uitgebreid beproefd.

Verschillende Nederlandse publicaties hierover zien in deze periode het daglicht. Van grote invloed zijn Sociale Aktie: hoe en waartoe? (1973) van Gert van Benthem en Harry Wouters; Sociale Aktie, opnieuw bekeken (1974) van Piet Reckman; en Politiserende hulpverlening: een oriëntering van Bert de Turck (1978).

Over Sociale Aktie bestaan verschillende opvattingen. Globaal gaat het om twee hoofdstromingen: de radicale stroming van Piet Reckman, die een conflictmodel hanteert en die (desnoods met geweld) een verbetering van de positie van de onderste lagen van de bevolking wil afdwingen. Voorstanders van deze stroming zijn sterk ideologisch (marxistisch) geïnspireerd.

Daarnaast bestaat de wat gematigder stroming (Van Benthem & Wouters; De Turck), die ook positieverbetering voor ogen staat, maar die meer wil overtuigen met argumenten en door druk uit te oefenen.

Beide stromingen zien Sociale Aktie, waarbij sociaal werkers samen met cliënten/bewoners/burgers ‘aktievoeren’ als een belangrijke werkwijze om gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Praktijken van Sociale Aktie kenden vaak een chaotisch, emotioneel en weinig planmatig verloop, en actiegroepen vielen vaak al in ruzie uit elkaar voor ‘de Aktie’ goed en wel begonnen was. In de loop van de jaren zeventig is Sociale Aktie van het toneel verdwenen.

Hedendaagse Sociale Aktie?

Vraag is of Sociale Aktie, als interventiestrategie verguisd en vergeten, een rol kan spelen in de hedendaagse aanpak van structurele problematiek. Met name de methodische uitwerking van Sociale Aktie van Gert van Benthem en Harry Wouters uit 1974 biedt hiervoor aangrijpingspunten. Zij hebben een methode ontwikkeld die globaal uiteenvalt in drie fasen.

Een inleidende fase waarin het probleem nader geanalyseerd en gedefinieerd wordt. De resultaten worden aan verantwoordelijke instanties en personen voorgelegd voor een reactie. Mogelijk is het probleem hiermee opgelost. Is dat niet het geval, dan start de volgende fase, die je culturalisering zou kunnen noemen. Er wordt aan maatschappelijk draagvlak gewerkt door het breed verspreiden van informatie over de sociale kwestie en ook nu krijgen de verantwoordelijken de kans het probleem op te lossen. Wanneer dit wederom geen resultaat sorteert dan start de derde en laatste fase, waarin de initiatiefgroep verbreed wordt en de sociale acties uitgevoerd worden samen met zo veel mogelijk sympathisanten en betrokkenen.

Acties kunnen sterk variëren, denk bijvoorbeeld aan: inschakelen van de media, verstoren van de openbare vergaderingen, tot stakingen en demonstraties. In de optimistische uitwerking van Van Benthem en Wouters leidt de actie tot verandering waarop consolidatie en evaluatie volgt. Als een en ander nog niet naar tevredenheid opgelost is, kan de cyclus opnieuw beginnen.

Het moet niet los staan van de individuele gevolgen

Interessant is dat Sociale Aktie zoals uitgewerkt door Van Benthem en Wouters in de basis een universeel model is. Dat betekent dat het gemakkelijk in een andere tijdsperiode gehanteerd kan worden. Echter een groot tekort van Sociale Aktie uit de jaren zeventig is dat het geheel voorbijgaat aan de individuele gevolgen van structurele sociale problemen.

Aardig is om in dit verband te vermelden dat Marie Kamphuis de aanhangers van Sociale Aktie dit al in 1970 verweet bij haar afscheidsrede als directeur van de maatschappelijk-werk-opleiding in Groningen: ‘Als ik mag samenvatten zou ik dus nogmaals willen zeggen, sociale actie ja, maar niet in plaats van andere methoden en technieken, maar in combinatie daarmee’ (Kamphuis 1970).

Sociale Aktie kan dus onderdeel zijn van een interventiestrategie om structurele problematiek te agenderen en te adresseren, maar dit kan niet losstaan van een aanpak waarbij óók de individuele gevolgen van structurele sociale problemen aangepakt worden.

Bovendien moet voorkomen worden dat een en ander ontaardt in chaos en dat we dezelfde conclusie moeten trekken als in de jaren zeventig: ‘De gevestigde orde, of het kwaad dat daarin aangegrepen moest worden, was niet altijd even duidelijk aanwijsbaar, de fronten niet altijd even hecht gesloten, de strategieën niet altijd juist gekozen of goed uitgedacht’ (TMW, redactioneel 5 oktober 1970).

Invoegen en structuraliseren

Sociaal werk dat zich verhoudt tot ‘sociale kwesties’ is op dit moment in de tijd op een doorgaande lijn te plaatsen van werken aan de gevolgen van de structurele problematiek (invoegen noemen we dat) tot werken aan beleidsverandering en maatschappijhervorming (structuraliseren noemen we dat).

Als we deze as toevoegen aan de eerder ontwikkelde matrix (Sprinkhuizen & Scholte 2017 in Spierts e.a. 2017), dan krijgen we een driedimensionaal model voor (generalistisch) sociaal werk op drie assen:

  • individueel – collectief
  • ondersteuning/hulpverlening – activeren/participeren
  • invoegen – structuraliseren

Figuur: Analyseren en interveniëren vanuit drie assen (Scholte & Sprinkhuizen).

De kern van de derde as is om bij de analyse altijd oog te hebben voor de samenhang tussen structurele individuele componenten van problemen enerzijds en structurele samenlevingscomponenten anderzijds. De gekozen interventiestrategie kan daarmee gelaagd zijn.

De sociaal werker helpt individuen/gemeenschappen zich structureel te verhouden tot het systeem (‘invoegen’), maar werkt ook aan aanpassing van het systeem aan noden van het individu en de gemeenschap.

Het gaat ook om mensen toerusten

Invoegen moet opgevat worden als een proces waarbij zowel het individu als de gemeenschap waarvan hij/zij deel uitmaakt in het geding is. Het gaat om aanpassen maar ook om sturen op solidariteit en verbindend werken. ‘Invoegen’ is ook een professionele competentie die tevens belangrijk is om de stabiliteit van een samenleving te bewaren.

Met iemand die ‘eruit ligt’ in een buurt kan met buurtbemiddeling gewerkt worden aan het hervinden van een plek in de gemeenschap. Voorzieningen kunnen toleranter worden voor minder alledaagse mensen (inclusie of includerend werken) door middel van kwartiermaken.

Maar het gaat ook om mensen toerusten en hen helpen hun capaciteiten in te zetten en hun talenten te ontdekken en te ontplooien. Bij invoegen gaat het erom structurele problematiek te vertalen naar het niveau van het individu, waardoor mensen minder last ervaren van structurele kwesties (bijvoorbeeld uitsluitingsmechanismen).

Waardigheid [1] is hierbij altijd een belangrijk uitgangspunt. Bij structuraliseren wordt de problematiek juist boven het individuele niveau uitgetild: gestreefd wordt naar maatschappelijke aanpassingen. Sociale rechtvaardigheid is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Onrechtvaardigheid kan daarbij in het geding zijn, maar ook complexiteit van beleid, regelgeving of uitvoeringspraktijken.

In de praktijk zijn er allerlei combinaties en mengvormen mogelijk omdat, afhankelijk van de gegeven situatie, telkens gezocht wordt naar een balans tussen ‘invoegen’ en ‘structuraliseren’. De interventiestrategie die we hiervoor verder zullen moeten ontwikkelen noemen we Sociale Actie Nieuwe Stijl (SANS). Een gemoderniseerde versie van Sociale Aktie uit de jaren zeventig vormt hiervoor een van de ingrediënten.

Sociale Actie Nieuwe Stijl: niet dogmatisch

Een universeel model als dat van Sociale Aktie van Van Benthem en Wouters vraagt erom vooral niet te dogmatisch verder ingevuld te worden met de mogelijkheden en middelen van de huidige tijd én met de thema’s van sociaal werk (toetsen aan internationale beroepsomschrijving, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens). [2] Denk bijvoorbeeld aan zij aan zij met de vakbonden en de Wajongers pleiten voor het behoud van vormen van beschutte arbeid die in de Wajong-regeling waren voorzien; of voor het behoud van werk van grote groepen laagopgeleiden die verdrongen worden door werknemers uit andere delen van Europa die onder het inkomensminimum werken; of voor het behoud van toegankelijke zorg door foldermateriaal in meer talen te verspreiden.

En ook: samen mét jeugdzorg en ggz gebrek aan opvang van verwarde en dakloze burgers aan de kaak stellen. [3] Denk bij middelen aan: publieksacties, petities, bestoken van politieke partijen en acties. Dit alles ondersteund met onderzoek van universiteiten en kennisinstituten.

Niet wild en allemaal tegelijk, maar na elkaar, samen met de partners, goed onderbouwd, met duidelijke doelen. Het belang van samenwerking is zeker in het sociale domein groot omdat veel problematiek onderling verknoopt is. Dat betekent ook dat organisaties niet vanuit hun eigen belangen moeten redeneren, maar een problematiek – in zijn context – centraal moeten stellen.

Sociaal werkers behoeven scholing

Om te kunnen structuraliseren, moet aan allerlei randvoorwaarden worden voldaan. Zo zullen (aankomend) sociaal werkers scholing behoeven voor het maken van analyses op de verschillende assen en het kiezen en uitvoeren van de verschillende werkwijzen en methoden die daarbij horen. Hun politiek bewustzijn zal aangewakkerd moeten worden, net als het meedenken en meedoen in de lokale politiek.

Daarnaast is het heel belangrijk dat sociaal werkers en hun organisaties goed samenwerken met cliënten, lotgenotengroepen, andere solidariteitsgroepen/personen/instanties als de vakbeweging, kerken, politieke partijen. In die zin biedt dit model een perspectief op de toekomst van sociaal werk.

Maar is het ook nog toekomstmuziek. Aan het werk, dus.

Margot Scholte is voormalig medewerker van Movisie en lector maatschappelijk werk bij de Hogeschool InHolland. Vanwege ziekte heeft zij enkele jaren geleden haar actieve loopbaan beëindigd. Vanuit de zijlijn blijft ze betrokken.

 Dit artikel is gebaseerd op haar lezing en verscheen eerder in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. De hele lezing staat hier.

 

Noten

1.  Vgl. Hans van Ewijk, Koetsveldlezing 2017.

2. Internationaal is er een beweging om de mensenrechten veel centraler te stellen in het sociaal werk. Meer informatie: www.socialevraagstukken.nl/stel-mensenrechten-centraal-in-het-sociaal-werk

3. De verschillende vormen van sociale actie die met name in het kader van de identiteitspolitiek of van bijvoorbeeld de #Me-Too-beweging worden ontplooid, zijn een geval apart. De vraag is hoe sociaal werk zich hiertoe moet verhouden, omdat sociaal werk ook voor een kerndoel als sociale stabiliteit (WRR 1982) staat en ook investeert in ‘overbruggend kapitaal’ (bridging capital), naast bonding capital (Putnam 2000).

 

Margot Scholte is voormalig medewerker van Movisie en lector maatschappelijk werk bij Hogeschool Inholland. Vanwege ziekte heeft zij enkele jaren terug haar actieve loopbaan beëindigd. Vanuit de zijlijn blijft ze betrokken.

Foto: David Shankbone (Flickr Creative Commons)