In onze laatste werkzame jaren koesteren we stabiliteit

De maatregelen om mensen langer door te laten werken zijn effectief: Nederlanders gaan op steeds latere leeftijd met pensioen. Maar de late arbeidsjaren zijn anders dan gevreesd niet instabieler geworden.

Zoals veel landen heeft Nederland te maken met een sterk vergrijzende (beroeps)bevolking. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de gezondheidszorg en huizenmarkt, maar ook voor de arbeidsmarkt en de betaalbaarheid van het pensioenstelsel. Waar oudere werknemers nog niet zo lang geleden met vervroegd pensioen konden, moeten zij nu langer doorwerken.

De Nederlands overheid heeft daartoe vervroegde uittreding (VUT) nagenoeg onmogelijk gemaakt en de AOW-leeftijd verhoogd. Kijkend naar de gemiddelde pensioenleeftijd van ouderen lijkt dit beleid effectief: mensen stoppen later met werken.

De vrees is echter dat generaties die (net) niet hebben kunnen profiteren van de riante VUT-regelingen vaker dan voorheen arbeidsongeschikt en werkloos raken. Ook zouden zij vaker een stap terug moeten doen door bijvoorbeeld een dagje minder te gaan werken, seniorenverlof op te nemen of een switch te maken naar een minder veeleisende baan. Hun loopbanen zouden in dat geval ‘complexer’ of minder stabiel worden, heet het in jargon. Is daar sprake van?

Een loopbaanperspectief is nodig

Veel onderzoek richt zich op één specifieke gebeurtenis tijdens de carrière van mensen. Te denken valt aan de kans dat afgestudeerden een baan vinden, moeders die na de geboorte van hun kind parttime in plaats van fulltime gaan werken of ouderen die de overgang van werk naar pensioen maken.

Hoewel informatief, blijft onduidelijk hoe beroepsloopbanen zich ontwikkelen door de tijd heen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld nadat schoolverlaters aan de slag zijn gegaan? Gaan ze van tijdelijk naar tijdelijk contract, raken ze hun baan kwijt of krijgen ze een vast contract? Gaan jonge moeders op den duur weer fulltime werken en hoe ontwikkelt hun loon zich?

Deze en soortgelijke vragen kunnen alleen worden beantwoord door het toepassen van een loopbaanperspectief. Arbeidsmarktcarrières worden dan in hun geheel onder de loep genomen. Dit geeft uiteraard een completer beeld van deze carrières dan een focus op één gebeurtenis of verandering.

Het loopbaanperspectief toegepast op oudere werknemers

Een zogeheten ‘sequentieanalyse’ is inmiddels een veelgebruikte methode die bij uitstek geschikt is om loopbanen volledig in kaart te brengen. Loopbanen kunnen namelijk worden opgevat als een reeks, oftewel sequentie, van situaties waarin mensen op de arbeidsmarkt verkeren.

In mijn studie gaat het om de voornaamste bezigheden van mensen toen zij tussen de 45 en 65 jaar oud waren. In eerste instantie weet ik voor iedere maand in deze periode of men werk had. Als dat zo was, heb ik informatie over het beroep dat men uitoefende en of dat in fulltime of parttime dienstverband was. Ook kan ik zien of en hoe lang iemand arbeidsongeschikt en/of werkloos is geweest en wanneer men met (vervroegd) pensioen is gegaan.

Zijn latere carrières inderdaad complexer geworden?

In hoeverre zijn late beroepsloopbanen nu minder stabiel en daarmee complexer geworden? Ik kijk dus naar carrières van 45 tot 65 jaar en doe dit voor mannen die geboren zijn tussen 1930 en 1945. Wat blijkt: hun late beroepsloopbanen lijken niet meer, maar juist minder complex te zijn geworden.

De late arbeidsmarktloopbanen van deze Nederlandse mannen zijn meer overeenkomsten gaan vertonen. Ouderen zijn langer aangesloten werkzaam tot aan hun pensioen en lijken niet vaker arbeidsongeschikt of werkloos te worden.

Vooral generaties geboren na 1940 hebben minder vaak een latere carrière die wordt gekenschetst door vervroegde uittreding via de WAO of langdurige arbeidsongeschiktheid. Aan de ene kant is de instroom in de WAO (nu WIA) veel moeilijker geworden. Aan de andere kant zijn ‘jongere’ generaties gemiddeld genomen hoger opgeleid en gezonder.

Toenemende ongelijkheid?

Een vervolgvraag is of veranderingen in de late beroepsloopbanen afhangen van het opleidingsniveau van ouderen. In mijn studie vind ik hiervoor geen bewijs. Meer onderzoek is echter nodig onder jongere geboortecohorten die hun pensioen naderen om volledig recht te kunnen doen aan de invloed van de meest recente beleidsmaatregelen die langer doorwerken stimuleren en dan vooral de verhoging van de AOW-leeftijd.

Kwetsbare groepen ouderen lijken namelijk wel degelijk de dupe te worden van de overheidsinspanningen om de arbeidsmarktparticipatie van ouderen te vergroten. Laaggeschoolde ouderen met zware beroepen zijn niet altijd in staat om langer door te werken en zijn daardoor de klos.

Tegelijkertijd is het juist deze kwetsbare groep ouderen die minder pensioen opbouwt en daardoor wordt gedwongen te blijven werken. De ongelijkheid onder ouderen neemt daardoor toe. Het is daarom van groot belang dat ongelijkheid onder ouderen onderwerp van discussie en onderzoek blijft. Die urgentie is des te groter nadat het overleg over het nieuw te vormen pensioenstelsel tussen de regering, werkgevers en vakbonden is stukgelopen.

Mark Visser is universitair docent sociologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

Dit artikel is gebaseerd op de bijdrage Toenemende complexiteit van late beroepsloopbanen? in het onlangs verschenen themanummer van het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken.

Foto: Bex Ross (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 2132 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. In het artikel zegt u dat het inderzoek zich richt op mannen, geboren tussen 1930 en 1945. En u kijkt naar de carrieres van 45-65 jaar. Klopt dit? Want iemand die geboren is in 1930, wordt dit jaar 89 jaar en heeft dus al lang geleden gebruik gemaakt van vut, vervroegd pensioen of aow op 65-jarige leeftijd. Iemand uit 1945, is nu 73 jaar en zat ook nog aan de goede kant van de streep. De vraagstelling waarnaar u inderzoek heeft willen doen, geldt vooral niet voor deze groep mensen, maar voor de generaties daarna. Naar die uitkomsten ben ik wel nieuwsgierig. Nog boeiender wordt het, wanneer niet alleen mannen, maar ook de groep vrouwen daarbij onderzocht wordt.

  2. Dank voor de reactie. Dit klopt inderdaad. Het betreft namelijk retrospectieve data van de Familie-enquête Nederlandse Bevolking (FNB) die bijna een decennium geleden zijn verzameld. Respondenten zijn daarin ondervraagd over hun eerdere levensloop. Iemand die ten tijde van de dataverzameling bijvoorbeeld 80 jaar oud was, heeft gerapporteerd over de late beroepsloopbaan van 45 tot 65 jaar.

    Ik ben het zeer eens met de opmerking dat het van belang is om generaties te bestuderen die geen gebruik hebben kunnen maken van de riante VUT-regelingen en die ook nog eens te maken hebben met de verhoging van de AOW-leeftijd. Deels is het probleem momenteel nog dat daarvoor data nodig zijn over een grote groep vrouwen en mannen die is geboren na 1950 en tot hun pensioen is geobserveerd. Laten we voor het gemak nog 65 jaar als AOW-leeftijd hanteren, dan zitten we in het jaar 2020 (1955+65). Het is kortom zaak om het goed te monitoren, maar de eerste tekenen wijzen erop dat oudere werknemers met zwaardere beroepen het lastig hebben.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *