INTERVIEW Denker des Vaderlands Paul van Tongeren: ‘Een crisis? Het was eerder een interval’

De Covid-tijd gaat ons niet veranderen, meent Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands. ‘Deze zogenaamde crisis bood voldoende perspectief om ongeduldig te zijn, en om hoop te houden op de terugkeer naar de tijd vóór het virus.’

Paul van Tongeren

Emeritus hoogleraar ethiek Paul van Tongeren heeft een bescheiden werkkamer op de 17e verdieping van het Erasmus Gebouw op het terrein van de Radboud Universiteit. 5 bij 2 meter, deels glazen deur. De denker des vaderlands deelt de ruimte met drie anderen. Het uitzicht is magnifiek. Vanuit dit centrum van Nijmegen strekt het westen van de stad zich voor de kijker uit. Een deeltje van Nederland dat net als de rest een dik jaar Covid achter zich heeft liggen.

Tijd als spiegel

Volgens Van Tongeren was het afgelopen jaar bovenal een spiegel. ‘Veel van de vragen die ik het afgelopen jaar hierover heb gekregen, gingen over leren en veranderen. Of we zouden gaan leren en wat dan. Deze crisis, als je het al een crisis kunt noemen, heeft scherper zichtbaar gemaakt hoe we al veranderd waren.’

Wat valt in die spiegel voor jou op?

‘Het ongeduld. Het massale ongeduld jegens ongeveer alle fasen sinds de intrede van het virus. Ongeduld over het uitblijven van maatregelen, ongeduld over het soort maatregelen, ongeduld over het afschaffen van maatregelen, ongeduld over de ontwikkeling van het vaccin, ongeduld over de verspreiding van het vaccin, ga zomaar door. Dat ongeduld is niet ontstaan door de crisis, maar de crisis maakte het ineens heel zichtbaar. We waren  zeer ongeduldige mensen geworden en dat bleek.’

Hoe waardeer jij dat ongeduld?

‘Ik denk dat het een problematische trek van ons is. Dat je het moet verstaan als een ondeugd. Ongeduld is het onvermogen om te wachten. En wachten is voor ons inderdaad almaar moeilijker geworden. Ik herken dat ook bij mezelf.’

Waarom is wachten moeilijk?

‘Het betekent gericht zijn op iets zonder je te verliezen in datgeen waar je op gericht bent. Dat is in zichzelf al moeilijk. Denk als metafoor aan wachten bij een rood stoplicht. Als je je richt op waar je niet bent, aan de overkant, dan maak je jezelf ongelukkig, want het is er niet en jij kunt niet bepalen wanneer het er wel is. En als je teveel in het hier en nu bent, dan vergeet je door te rijden als het groen wordt. Dus je moet gericht zijn op wat gaat komen zonder je daarin te verliezen en je moet tegelijkertijd kunnen zijn waar je bent zonder je daarin te verliezen en die situatie verdragen, dat dulden. De mens is dat merkwaardige wezen dat  “uitgestrekt is in de tijd” zoals Augustinus dat noemde omdat wij verwachtingen hebben, hoop, wil, altijd al daar zijn waar wij feitelijk nog niet zijn en altijd in gedachten nog daar zijn waar wij niet meer zijn.’

Wachten valt ons steeds moeilijker

Je zegt dat we heel ongeduldige mensen ‘geworden’ zijn. Dit aspect van de menselijke conditie is dus verergerd?

‘Het wachten, die spanningsvolle verhouding, valt ons steeds moeilijker omdat we steeds meer kunnen afdwingen hoe ons leven gaat en de nabije toekomst steeds meer een product is van ons eigen ingrijpen. Het is dus ook steeds meer onze schuld als we erop moeten wachten. We willen telkens weer opnieuw iets doen aan dat wachten en daarmee leren we onbedoeld ook steeds slechter wachten. En als er dan iets op ons toekomt dat niet maakbaar is waardoor we moeten wachten, neem een virus, dan hebben we een probleem.’

De westerse mens die steeds meer grip krijgt op het leven om zich heen versus het gegeven dat er telkens weer gebeurtenissen en ontwikkelingen zijn die zich daaraan weten te onttrekken waardoor de winst van die grip ineens een nadeel blijkt te zijn

‘Als je handelt doe je meer dan alleen de intentie van dat handelen uit te voeren. Door op een bepaalde manier te handelen, vorm je jezelf tot een bepaald iemand. Je maakt jezelf tot iemand die zich ongelukkig voelt als die een uur lang niet op zijn smart phone heeft kunnen kijken juist omdat je voortdurend op je smart phone kijkt. We werken continu aan nog betere tijdbeheersing, aan een computer die nog sneller is. Dat kan niet anders. We kunnen niet anders doen dan de wereld bewerken, naar onze hand proberen te zetten, maar daarmee vormen we onszelf tot mensen die steeds minder kunnen verdragen wat we niet beheersen.’

Collectief in de greep van angst

Er is in de spiegel van de corona tijd meer te zien. Paul van Tongeren wijst op ‘onze fixatie op cijfers.’ De stand van de R, het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames, de belasting van de IC’s, iedere dag om kwart over drie even die cijfers checken. Hij noemt het ‘de kwantificering van de werkelijkheid’, de ‘illusie’ dat je daardoor grip krijgt, weet wat er is en gaat komen. Maar ingrijpender, schokkender dan de focus op cijfers was de existentiële angst die volgens Van Tongeren ineens collectief ons in de greep kreeg. Ook Van Tongeren zelf.

‘Ik weet dat ik op een ochtend tijdens de eerste golf mezelf stond te wassen, de radio aan had en dacht “ah, al die mensen die ik nu hoor, zijn er nog.” Zo van elke dag zullen er weer veel omvallen en deze mensen dus nog niet. Ik schrok daarvan dat dit in me opkwam. Ik zag eens een documentaire met een vrouw in het Antonie van Leeuwenhoek ziekenhuis die voor haar kanker een experimentele behandeling kreeg. Ze zei “ik wist wel dat we allemaal dood zouden gaan, maar dat ík nu doodga, dat is van een totaal andere orde.” Daar leek het op; deze dreiging maakte iets in ons los wat voor velen van ons eigenlijk onbekend was.’

Volgens Van Tongeren redeneren we die existentiële angst heel lang van onszelf weg, denken we dat het onszelf niet betreft. ‘Deden we in de eerste maanden van het virus ook. We zagen dat het in China was, “nou ja, China”, toen in Italië, “ach Italië” en zelfs toen het virus in Brabant rondging …  wellicht doen we dat nu weer met die Delta-variant, we houden de angst heel lang weg, en als die angst daar dan doorheen breekt, dan kan die je ook omver werpen, ontredderen.’

Lijkt mij diep menselijk om die angst weg te willen houden?

‘Je kunt niet constant leven in dat besef. Je wil er niet van weten, je kunt als mens niet anders dan het weg organiseren, maar het zou gevaarlijk zijn als we die ervaringen negeren omdat die volgens mij laat zien wat existeren, wat bestaan als mens is. Juist die existentiële angst - waarvan ik me kan voorstellen dat velen in deze samenleving die zeker in het begin van de crisis gevoeld hebben- is, denk ik waardevol.’

Bescherming tegen fantasmen

In welke zin?

Niet voor het eerst in het gesprek neemt Van Tongeren tijd voor zijn antwoord. Voor zich uit kijkend, een beetje naar beneden. Na enige stilte, kauwend op woorden. ‘Het zijn waarschijnlijk te grote stappen die ik nu zet, maar ik denk dat momenten van existentiële angst of existentiële keuzes iets duidelijk maken van wat het menselijk bestaan is, namelijk dat het niet samenvalt met wat jij zelf plant, actief ter hand neemt, het menselijk bestaan onttrekt zich aan jouw bedoelingen. Het is het besef dat er een grondig afhankelijkheid, fragiliteit in het menselijk bestaan zit. Dat besef vertaalt zich niet direct in een andere manier van leven, maar het begeleidt je wel bij wat je doet.’ Weer denkend. Dan: ‘Het beschermt je, denk ik, tegen allerlei soorten wanen en fantasmen.’

Bescherming tegen wanen en fantasmen?

‘Dat existentiële besef is een waarschuwing tegen fantasmen dat we bijvoorbeeld de dood kunnen regelen en dat de techniek ons uiteindelijk beschermt tegen wat we stuk maken aan de aarde.’

Was die existentiële angst ook een motor in het soms verhitte maatschappelijk debat over Covid?

‘Zou zeker kunnen. Ik denk nu overigens aan een heel ander voorbeeld. De woede waarmee mensen zich tegen rokers kunnen keren. Dat verklaar ik ook vanuit een existentiële angst. Dat roken is voor sommige mensen ineens iets duivels geworden. Uit de existentiële angst voor het virus vloeide wellicht extreem sociaal correct gedrag voort. Of juist omgekeerd, het voedde de felheid waarmee complot-aanhangers een kwade genius vermoeden achter de pandemie.’

Geen crisis maar interval

Van Tongeren betwijfelt of de afgelopen 16 maanden een crisis waren. De overheid heeft aan de gevolgen van het virus veel geld besteed, de aandacht van de media was massaal, veel mensen lijden of hebben geleden. ‘Maar of het een crisis is geweest in de zin van de betekenis van het woord? Een krinein? Een scheiden, een scheiding van wegen, het besef of het ontstaan van een andere weg? Ik denk het niet. Ik ben daar sceptisch over. Deze tijd is eerder een interval geweest.’

We gaan er niet door veranderen

‘Ik ben daar tamelijk sceptisch over. En met een slecht geweten, want dit gaat ook over mij. Het lijkt erop dat alles weer gericht is op wat we vóór de pandemie hadden. We zijn bezig met vakanties, met reizen, met terugkeren naar wat eerder normaal heette. Deze zogenaamde crisis bood voldoende perspectief om ongeduldig te kunnen zijn, om hoop te houden op de terugkeer naar de tijd vóór het virus. In die zin ben ik eigenlijk verwachtingsvoller over de klimaatcrisis, dat het daar zo grandioos en onherroepelijk misgaat, dat we niet anders kunnen dan leren en veranderen.’

Mensen zijn hardleers?

‘Wij hier in ieder geval. Het is dan denk ik belangrijk die hardleersheid te begrijpen, daarover na te denken, waar het vandaan komt. Het helpt wellicht te zien hoezeer de hardleersheid ook in jezelf zit, dat het niet iets is waarmee je enkel anderen bekritiseert. Zie je zelf ook dat je weinig veranderd bent? Hoe komt dat nou?’

Wat vraagt dat van ons?

‘Nou ja, het is toch raar dat we tot nu toe zo weinig hebben stil gestaan bij wat er van ons de afgelopen tijd zichtbaar is geworden. Ons ongeduld, onze focus op cijfers, de rol van onze existentiële angst in deze samenleving.’

Raar...?

‘Niet raar in de zin van verrassend, maar raar omdat het over hele belangrijke zaken gaat. Ik vind het raar dat als ons iets overkomt we alleen maar denken over hoe we ervan afkomen en niet denken over wat de afgelopen tijd over onszelf zegt, hoe wij in die tijd geweest zijn, misschien zelfs aan die tijd hebben bijgedragen.’ Lachend: ‘Maar misschien ben ik nu ook te ongeduldig.’

Piet-Hein Peeters is journalist. Dit interview is de eerste van een korte serie reflecties op de impact en betekenis van de Covid-tijd tot nog toe.

 

Foto: Paulvantongeren.nl (Vimeo: 'Denker des Vaderlands stelt zich voor')

Dit artikel is 2588 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Na bijna 60 jaar meeroken, ben en mag ik daar wel klaar mee zijn. Dat maakt rokers niets uit. Ik ben nog geen roker tegengekomen die respect heeft voor mijn keuze om nooit, maar dan ook nooit iets van tabak in te moeten ademen. Door een dappere inzet van allen die nog steeds duidelijk maken, dat niet rokers niet en nooit willen roken en meeroken, zijn we op weg naar een andere moraal als het om dit gedrag gaat. De strijd tegen de tabakslobby, producenten en de overheid gaat door.

    Dat ga ik niet meer meemaken, zelfs in de buitenruimte lopend door de stad waar ik woon, heb ik te maken met de tabaksverslaving van anderen. Die verslaafd mogen zijn, maar ik en met mij velen willen niet en nooit meeroken. Als ik het pand waar ik werk verlaat, staan voor en tegen de deur waar het team na een werkdag naar buiten gaat, de rokers. Daar moet ik langs om uit de stank te komen. De teamleiding van de organisatie rookt zelf en het is in de buitenruimte, dus delft de niet-roker altijd weer het ‘onderspit’. Als ik lopend door het centrum ga, geeft iedere roker circa 20 meter stank aan mij. De keuze voor ‘een terrasje doen’ maak ik niet, want dat gaat niet zonder meeroken.

  2. Rake en originele observatie van PvT dat er ten eerste niets nieuws is maar enkel iets scherp in beeld is gekomen, en dat het ten tweede geen crisis was.

    Het gebruik van Krinein en het benoemen van ongeduld als een ondeugd, doet verlangen naar een bredere duiding. Wellicht te beginnen met een plaatsing hiervan in de door PvT goed beheerste deugdenleer van Aristotles? Of hoe hij een maatschappelijke krinein ziet, vanuit of naar het persoonlijke, door te kijken naar de krinein die Neitsche ervoer?

    Moeten wij de complotdenkers zien als Zarathustra of, als Nietzsches zelf, als waanzinnig geworden van de existentiële angst?

    Het zou me iets waard zijn als de interviewer PvT uit zijn Erasmus toren kan roken om hem nogmaals, nu langer, te ondervangen met dat in het vizier.

  3. Paul van Tongeren bekent zich in ‘Leven is een kunst’ tot de vier kardinale en de drie theologale deugden als de grondslag en de weg naar een aristotelisch ‘gelukkig leven’. Aan het eind komt hij te spreken over Jacques Lacan en schrijft: “er is geen betekenisvolle band tussen de wereld van betekenis waarin we leven en de betekenisloze werkelijkheid van het reële waaruit die betekeniswereld niettemin voorkomt en waaraan ze vast blijft zitten. … De wereld van betekenis heeft geen fundament, het menselijk verlangen heeft geen bestemming, onder elke constructie van orde ligt uiteindelijk chaos. (237-238). Tegen deze achtergrond zegt hij hier: “ik denk dat momenten van existentiële angst of existentiële keuzes iets duidelijk maken van wat het menselijk bestaan is, namelijk dat het niet samenvalt met wat jij zelf plant, actief ter hand neemt, het menselijk bestaan onttrekt zich aan jouw bedoelingen. Het is het besef dat er een grondig afhankelijkheid, fragiliteit in het menselijk bestaan zit.”
    Lacan maakt een onderscheid tussen de wereld waarin wij leven – de ‘symbolische orde’ – en de chaotische ‘onderwereld’. Van Tongeren ziet geen mogelijkheid de kloof tussen deze domeinen te overbruggen. Dat komt omdat hij blijft steken bij Aristoteles en Augustinus.
    In boek XI van de ‘Belijdenissen’ bekent Augustinus zijn visie op tijd: de ziel maakt het verleden tegenwoordig middels de herinnering (memoria), de toekomst tegenwoordig middels de verwachting (expectatio), en beschouwt het nu aandachtig (attentio). De ziel strekt zich uit, schept tijd als eenheid en continuïteit tussen het ene niet-zijn en het andere niet-zijn: distentio animi.
    Alle wijsheid van de wereld – van Tongeren is in ieder geval meer dan voldoende op de hoogte van die van onze traditie – wijst naar de tekortkoming van dit perspectief op tijd.
    Ik wijs er naar één, waarvan van Tongeren niet wil weten: Meister Eckhart die met zijn ‘plenitudo temporis’, de ‘vüllede der zît’, de ‘volte van de tijd’, wijst naar wat hij het ‘eeuwige nu’ noemt.
    Ik wijs naar een uit die andere tradities waar, voor zover ik weet, van Tongeren niet naar kijkt: Zhuangzi waarin de Innerlijke Geschriften worden afgesloten met het verhaal over Hundun, Heer Chaos, Chaos, is kenbaar. Niet voor een mens die zich laat leiden door de vier kardinale en de drie theologale deugden – dat is confuciaans – maar door de innerlijke kracht van dao. Onthechting leidt volgens Eckhart van de wereld van niet-zijn naar de godheid – het eeuwige nu – die voorbij de god is. naar chaos. Onthechting leidt volgens Zhuangzi weg van de symbolische orde naar chaos. Van Tongeren ziet niet dat het ‘zonder bestemming zijn van het menselijk verlangen’ vastgeklonken zit aan tijd als uitgestrektheid. Hij ziet niet dat de ‘symbolische orde’ en de ‘betekenisloze werkelijkheid’ één en hetzelfde zijn (Nagarjuna: samsara = nirvana), maar gezien vanuit verschillende perspectieven: vanuit de tijd als uitgestrektheid en vanuit het ‘eeuwige nu’.
    Filosofie staat die perspectiefwisseling in de weg. Wijsheid daarentegen is die perspectiefwisseling, leven in en met die perspectiefwisseling.
    Chaos is Verlichting. Al het andere licht in het duister.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.