Is opleiding de nieuwe verzuiling?

In ons land was de verzuiling lange tijd het meest duidelijke maatschappelijke breukvlak. Mark Bovens vraagt zich af in hoeverre er tegenwoordig sprake is van een nieuwe maatschappelijke scheidslijn: die tussen lager en de hoger opgeleiden. 

Katholieken, protestanten en seculieren vormden gedurende een groot deel van de vorige eeuw duidelijk te onderscheiden sociale groepen met specifieke waardenpatronen en opvattingen, met eigen scholen, bonden en politieke partijen. Tegenwoordig lijken de scheidslijnen vooral langs opleidingsniveau te liggen. In hoeverre klopt dit en in hoeverre vormen hoger en lager opgeleiden aparte sociale groepen, hebben zij verschillende waardenpatronen en organisaties?

Een halve eeuw geleden, vóór de democratisering van het hoger onderwijs, zou het alleen al om demografische redenen niet zoveel zin hebben om de tegenstelling tussen lager en hoger opgeleiden te onderzoeken, om de eenvoudige reden dat in ons land de groep lager opgeleiden zeer groot en de groep hoger opgeleiden zeer klein was. Bij de Volkstelling van 1960 werden in ons land slechts 85.000 hoger opgeleiden geteld. Dat was nauwelijks één procent van de totale bevolking van veertien jaar en ouder. De overgrote meerderheid van de bevolking, meer dan 95 procent, had alleen lager onderwijs of een paar jaar lager beroepsonderwijs gevolgd. In 2011 waren er volgens het CBS meer dan twee miljoen hbo’ers en ruim één miljoen academici, samen ongeveer 27 procent van de beroepsbevolking. Het aantal lager opgeleiden onder de beroepsbevolking (lagere school, vmbo-diploma of mbo-1) bedroeg vorig jaar ongeveer 3,5 miljoen.

Lager en hoger opgeleiden leven in gescheiden werelden

De hoger en lager opgeleiden leven in gescheiden werelden: men heeft vrienden en partners met hetzelfde opleidingsniveau en woont bij elkaar in dezelfde buurten. Hoger opgeleiden blijven na hun afstuderen nog lang in de universiteitssteden wonen. De lager en middelbaar opgeleiden wonen tegenwoordig vooral in de tuindorpen, de naoorlogse wijken, in de goedkopere delen van de Vinex-gebieden en in de krimpgebieden. Ook de kinderen van lager en hoger opgeleiden leven in gescheiden werelden: ze gaan naar verschillende basisscholen en clubjes. Na de lagere school treffen de kinderen van hoogopgeleide ouders elkaar op de zelfstandige gymnasia en lycea; de kinderen van de lager opgeleiden komen vooral terecht op vmbo-scholen en ROC ’s.

Er zijn eveneens grote verschillen in inkomen, gezondheid en welbevinden. Lager opgeleiden verdienen bijna de helft minder dan hoger opgeleiden - 26.000 tegenover 49.000 euro bruto in 2009. Lager opgeleiden zijn ook veel vaker werkloos, ze worden eerder ontslagen en vinden minder makkelijk een nieuwe baan. Ze leven ook bijna zeven jaar korter en twintig jaar minder in goede gezondheid dan academici.

Op de arbeidsmarkt lijkt de kloof tussen hoger en lager opgeleiden niet verder toe te nemen als gevolg van diploma-inflatie, vooral onder de hoogst opgeleiden. Er zijn inmiddels zoveel mensen met een academische bul dat met name academisch geschoolde mannen vaker terecht komen in beroepen waar eigenlijk geen academische kwalificaties voor nodig zijn. Deze diploma-inflatie leidt er echter ook toe dat helemaal onder aan de ladder de laagst opgeleiden van de arbeidsmarkt worden verdrongen en in de bijstand terecht komen.

Negatiever tegenover globalisering, vreemdelingen en islam

Wat betreft opvattingen zie je de grootste verschillen rondom meer sociaal-culturele issues, zoals immigratie en integratie. Het zijn vooral de onkerkelijke lager opgeleiden die veel negatiever zijn dan hoger opgeleiden over het effect van immigratie op de samenleving, ze zijn veel sterker voorstander van een mono-culturele aanpak van integratie en staan veel negatiever tegenover globalisering, vreemdelingen en de islam dan hoger opgeleiden. Op het gebied van law and order zijn er vanouds forse verschillen: lager opgeleiden zijn vaker voorstander van hoge straffen, een sterk leger en sterke leiders. Ook ten aanzien van de Europese Unie ziet men forse verschillen. Lager opgeleiden vinden veel vaker dat de Europese eenwording te ver is gegaan, van hoger opgeleiden mag ze vaak nog wel wat verder gaan.

Nog geen Academische Bond of een Unie van Lager Opgeleiden

Onder lager opgeleiden neemt het lidmaatschap van maatschappelijke organisaties af, onder hoger opgeleiden neemt het toe. Hoger opgeleiden zijn veel vaker lid van organisaties die aan de kosmopolitische kant staan van de culturele scheidslijn, zoals Greenpeace, Amnesty, Vluchtelingenwerk en Novib. Er zijn echter tot nu toe geen maatschappelijke organisaties die zich expliciet, in hun naam, richten op hoger dan wel lager opgeleiden. Er is nog geen Academische Bond of een Unie van Lager Opgeleiden opgericht; er zijn geen expliciete scholen voor doctorandussen zoals er scholen met den Bijbel waren; en de PvdA staat niet voor Partij van de Academici en de PVV niet voor Partij Voor VMBO’ers.

In het politieke landschap zien we eenzelfde ontwikkeling: nog geen expliciete partijvorming langs opleidingslijnen, maar wel een sterke polarisatie wat betreft de culturele issues en daarbij sterke verschillen in het opleidingsniveau van het electoraat. Bij de verkiezingen voor het Europese Parlement van 2009 - typisch zo’n onderwerp dat midden op de scheidslijn ligt - stemde bijna de helft van alle academici in ons land op D66 of GroenLinks, terwijl bijna de helft van de laagst opgeleiden toen op PVV of SP stemde.

Stuwende kracht van dit nieuwe breukvlak ligt bij hoger opgeleiden

Hiermee zijn de contouren zichtbaar geworden van een maatschappelijk breukvlak tussen hoger en lager opgeleiden in ons land. Dat wil niet zeggen dat opleiding in alle opzichten de nieuwe verzuiling is. Het breukvlak van de verzuiling was, zeker in de jaren vijftig, veel dieper en beheerste veel meer aspecten van het leven. Deze nieuwe breuk doet zich vooral voor rond sociaal-culturele issues en beperkt zich tot het seculiere deel van de bevolking. Het opleidingsbreukvlak is bovendien vooralsnog impliciet en onuitgesproken. Mensen organiseren zich nog niet expliciet naar opleidingsniveau, zoals ze dat wel doen naar religie, regio of etniciteit.

De stuwende kracht achter de opkomst van dit nieuwe breukvlak ligt eerder bij de hoger dan bij de lager opgeleiden. De enorme groei van de groep hoger opgeleiden is hier zeker debet aan. Zij vormen bovendien een tamelijk homogene sociale groep met een dominante positie in de centrale politieke arena’s, met uitgesproken opvattingen over immigratie, natuur en milieu, die worden uitgedragen door goed georganiseerde maatschappelijke belangengroepen en politieke partijen.

De groep lager opgeleiden is heterogener, minder goed georganiseerd en minder zelfbewust. Door het sterk gestegen opleidingsniveau vanaf de jaren zeventig en door de vergrijzing zal het aantal lager opgeleiden de komende jaren verder dalen - vooral de oudere generaties zijn relatief laag opgeleid. Ze zullen echter niet op korte termijn vanzelf uitsterven: ook in de toekomst zullen forse delen van de bevolking lager opgeleid zijn. Door diploma-inflatie zullen hbo’ers vermoedelijk de nieuwe middelbaar opgeleiden worden en mbo’ers de nieuwe lager opgeleiden.

Beleidsmatig is daarom van belang dat de maatschappelijke positie van lager en middelbaar opgeleiden niet verslechtert, dat hun zorgen en wensen niet worden genegeerd, en dat zij zich kunnen blijven herkennen in het maatschappelijke en politieke landschap. Ook zou bij het maken van beleid meer rekening kunnen worden gehouden met opleidingsverschillen binnen de bevolking.

Mark Bovens is verbonden aan het Departement Bestuurskunde en Organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht. Dit artikel is een sterk verkorte versie van zijn Van Doorn lezing aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam met als titel ‘Opleiding als Scheidslijn: van oude en nieuwe maatschappelijke breukvlakken’, 21 juni 2012.

De volledige tekst is te lezen op: http://www.eur.nl/fsw/vandoornleerstoel/van_doornlezing/.