Sittard: een pleidooi voor realisme

Wat moet ik met mijn verontwaardiging wanneer ik een bericht lees over de 23-jarige man die vorige week in Sittard werd doodgeslagen? Draag ik als Nederlands burger ook verantwoordelijkheid voor zoiets verschrikkelijks?  Een pleidooi voor realistisch burgerschap.

Dat we verantwoordelijkheid dragen voor de samenleving, is geen vreemde veronderstelling. Nederlanders krijgen met de paplepel ingegoten dat democratie afhangt van het algemene belang; dat zonder een duit in het zakje te doen de samenleving uit elkaar valt. Democratie betekent dat je aan anderen denkt en verder kijkt dan je neus lang is.

Impliceren daden van brute straatagressie dan dat we te weinig met elkaar praten? Dat we langs elkaar heen leven? Dat lijkt me sterk. De media staan bol van de praatprogramma’s en ook op scholen wordt het debat van harte aangemoedigd. Democratie is het cement van de samenleving, zo leren we, niet beperkt tot stemmen en belasting betalen, maar verweven met ons dagelijks bestaan. Volgens de integratienota van het ministerie van Binnenlandse zaken (nog gepubliceerd onder Piet-Hein Donner) berust ‘burgerschap op actieve deelname aan alle relevante facetten van de samenleving: op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, in de eigen buurt en leefomgeving, door te beschermen en onderhouden van de democratische rechtsstaat, door kinderen op te voeden tot verantwoordelijke burgers, door betrokken te zijn bij medeburgers en hun rechten te respecteren’.

Beroep op redelijkheid als preventie is onbevredigend

Maar wat heeft die argeloze stapper gehad aan deze pleidooien voor collectiviteit, tolerantie en wederzijds begrip? Welke kringgesprekken hadden er nog méér gevoerd moeten worden ter preventie van die schanddaad in Sittard? De moraal van dergelijke geweldsdaden is toch klip en klaar? Verdorven. Om tot die conclusie te komen heb je geen lieveheersbeestje nodig.

Het democratische beroep op redelijkheid als preventie tegen geweld is dan ook onbevredigend. Het geeft hooggeplaatsten hoogstens een goed gevoel en beschermt hen tegen verwijten achteraf. Maar met cosmetische aansporingen tot verdraagzaamheid en respect (denk aan de UEFA tijdens deze EK) houd je mensen niet af van barbaarse daden.

Politici moeten genuanceerd over goed en kwaad spreken

Een beter uitgangspunt dan het democratische idealisme zou zijn de mens te zien als wezen dat zowel in staat is tot de meest vreselijke als ook tot de meest nobele dingen. De dagelijkse verhalen in de krant als ook onze eigen ervaringen kunnen hiervan getuigen. De filosoof David Hume (1711-1776) schrijft dat onze wil ondoorgrondelijk en nauwelijks tembaar door de rede is. De mens is drager van een heel spectrum aan deugden en ondeugden. De wereld wordt bevolkt door de meest uiteenlopende types: van onderdanige altruïsten tot agressieve egoïsten en dat hebben we grotendeels te accepteren. Er zijn mensen die het in de woorden van Hume niet onredelijk vinden de vernietiging van de hele wereld te wensen als daarmee de jeuk aan hun vinger ophoudt. Maar andersom geldt precies hetzelfde: er zijn erbij die hun hele hebben en houwen wensen op te offeren aan het welzijn van iemand die ze niet eens persoonlijk kennen.

De wil is misschien wel vatbaar voor de ratio, zal nooit erdoor bepaald worden. Mensen zijn geen robots die op basis van een program handelen. Beheersing ontstaat pas na oefening op basis van gevoelens en ervaringen en door daarover weer te reflecteren, ook met elkaar.

Deze moraal heeft belangrijke politieke consequenties. In tegenstelling tot de heersende Haagse mode van codes, verboden en voorschriften verdienen burgers politici die in staat zijn genuanceerd over goed en kwaad te spreken.

Burgerschap gericht op afschaffing van slechte menselijke eigenschappen slaat nergens op. En het van overheidswege declameren van grote woorden als ‘meedoen’, ‘samen’, ‘verantwoordelijkheid’, ‘respect’ en ‘fatsoen’ werkt slechts averechts in de beteugeling van geweld en wanorde. Het leidt tot een publieke cultuur die mensen uitnodigt de mond vol te hebben van alles zonder zich in situaties te willen verdiepen.

Papieren verontwaardiging die uitloopt op een verbod

De illusie dat door redeneren mensen redelijk worden begint al bij de opvoeding, zegt tijdgenoot van Hume Jean-Jacques Rousseau: ‘als men [kinderen] van jongs af aan toespreekt in een taal waarvan ze geen woord verstaan, gewent men ze er aan zich te vergenoegen met mooie woorden [...] en al wat u dan meent van hen gedaan te krijgen uit redelijke motieven, dat lukt u alleen doordat u werkt op hun hebzucht, vrees of ijdelheid’.

De verontwaardiging van politieke vertegenwoordigers is inderdaad maar al te vaak een papieren verontwaardiging die uitloopt op een verbod. Een pedoclub, de burka, bonussen, lobbyen, het zijn fenomenen waar veel politici slechts over kunnen denken in termen van afschaffen. Het leidt tot een levensbeschouwing die stadswachten baart die mensen bekeuren voor een scheef geparkeerde auto, of kweekt politieagenten die een simpele arrestatie zien als ultieme test voor hun gezag. Met bijkomend resultaat een reusachtig opsporingsapparaat waar burgers veel meer last van hebben dan hen lief is.

Een pleidooi voor realisme

De politiek zou er beter aan doen de pacificatie van het maatschappelijke vat vol tegenstrijdigheden centraal te stellen. Laat kinderen hun agressie begrijpen door meer ruimte voor sport en spel op scholen te creëren en door kinderen te laten reflecteren over de lastige beheersing van het lichaam. En wat te denken van het stimuleren van de zintuigen voor schoonheid? Waarom wordt kunst slechts gezien als een elitaire hobby en niet als bron van oordeelsvermogen? Het tekent de politieke armoede.

Een pleidooi voor realisme impliceert niet een begrip voor zinloos geweld. Dergelijke situaties tot ons door te laten dringen leidt juist tot het besef van de verstrekkendheid ervan. Concreter dan de dood wordt het niet. Maar realisme scheidt wel de razernij van de papieren verantwoordelijkheid voor agressie en onrecht. Verantwoordelijkheid draag je voor je zelf en je naasten, niet voor je medeburgers.

Burgerschap gaat erover dat je in staat bent om je eigen karakter en handelen beter te begrijpen en dat, als dat nodig is, daarover met anderen kan praten. Maar, zoals Aristoteles zegt, ‘de meeste mensen echter verrichten deze handelingen niet, maar nemen hun toevlucht in argumenten, omdat ze dan filosoferen en zo voortreffelijk worden’. Het kost eenvoudigweg tijd om iets te leren, en eigenlijk moet de politiek niets anders doen, dan daar de omstandigheden voor creëren in plaats van te zeggen hoe het moet.

Gerard Drosterij is politiek filosoof

Foto: Bas Bogers