‘Kunnen we dat niet aan vrijwilligers overlaten?’ Nu er op publieke voorzieningen veel bezuinigd wordt, is de hoop dat vrijwilligers de ontstane gaten opvullen. Burgers kunnen en willen veel meer zelf doen, vinden voorstanders. Tegenstanders spreken van misbruik van vrijwilligerswerk en van verdringing van betaalde arbeid. De FNV voert er actie tegen.
Wie heeft gelijk? De afgelopen twee jaar hebben wij de verschuiving van betaald werk naar vrijwilligerswerk in zorg en welzijn van nabij onderzocht. Of er in strikt juridische zin sprake is van arbeidsverdringing is vaak moeilijk te bepalen: er verdwijnen ook veel banen en voorzieningen als er geen vrijwilligers zijn om de gaten op te vullen. De angst voor baanverlies onder resterende professionals belemmert wel goede samenwerking met vrijwilligers: ze worden immers hun concurrenten.
Vrijwilligers zijn niet hetzelfde als professionele krachten
Vrijwilligers speelden in zorg en welzijn overigens altijd al een belangrijke rol, lang voor de zogenaamde participatiesamenleving vorig jaar in de troonrede werd afgekondigd. Mits vrijwilligers dit zelf willen en er geen sprake is van verdringing, kan die rol groter worden. Ons onderzoek echter laat zien dat het volledig overhevelen van betaald werk naar vrijwilligers onhaalbaar en riskant is. Vrijwilligers haken af wanneer het vrijwilligerswerk te veel van hen eist. Zij willen geen structurele verantwoordelijkheid, soms omdat ze al betaald werk hebben en dus weinig tijd. Of omdat ze zich nog wel graag maatschappelijk willen inzetten, maar op een lichtere basis, zonder gemor als je eens twee maanden op vakantie wilt. Het streven naar een overname van voorheen professionele taken doet bovendien geen recht aan de eigenheid van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk is voor veel mensen een goede manier om contacten op te doen, ergens bij te horen en naar eigen overtuiging bij te dragen aan de samenleving; zonder het strakke keurslijf, de bureaucratie en de verantwoordelijkheid van betaald werk.
Veel vrijwilligers kunnen professionele taken ook niet overnemen. Ze missen de capaciteiten en ervaring voor zo’n grote verantwoordelijkheid: in een goed georganiseerd buurthuis kunnen ze prima koffie schenken of een bridgeclub draaiende houden, maar begrotingen, roosters en contracten opstellen en bemiddelen bij conflicten hebben ze nooit geleerd en leren ze ook niet in een handomdraai.
Wie denkt dat vrijwilligers het wel overnemen onderschat ook het belang van de organisatiecontext. Professionele krachten hebben niet alleen de nodige opleiding en ervaring, maar hun werk is ook ingebed in een organisatie die werknemers gericht verantwoordelijkheden, macht en gezag toekent. Vrijwilligers staan buiten of aan de rand van die structuur, dat is voor hen ook het aantrekkelijke. Maar daardoor zijn ze niet in de positie om anderen te corrigeren of conflicten te beslechten.
Onderlinge concurrentie en gemis aan autoriteit
Als in een speeltuin twee oudere kinderen een jonger kind pesten, kunnen betaalde speeltuinwerkers met gezag ingrijpen. Maar als vrijwilligers dit doen, krijgen zij de wind van voren van andere vrijwilligers, en vooral van (andere) ouders: wie ben jij om mijn kind terecht te wijzen? Daarom wijzen vrijwilligers dergelijke verantwoordelijkheid af: dat moeten professionals doen. Als die er niet meer zijn, voelen sommige groepen ouders en kinderen zich niet meer thuis en blijven weg. De speeltuin wordt vervolgens overheerst door een kleine groep die anderen, bedoeld of onbedoeld, buitensluit. Dit zagen we ook in buurthuizen, waar mensen van verschillende sociale klassen en etnische en religieuze achtergronden samen het gebouw moeten beheren en activiteiten organiseren. Vrijwilligers die anderen aanspreken op het niet nakomen van de afspraak om ruimtes na gebruik schoon achter te laten, krijgen eerder agressie over zich heen dan een excuus. Spanningen lopen op en alleen met interventie van professionals valt verdere escalatie te voorkomen.
Toch hoor je ook vaak over buurthuizen en bibliotheken die met succes door vrijwilligers zijn overgenomen, en over zorgcoöperaties die hun eigen zorg regelen. Bekend zijn bijvoorbeeld een Rotterdamse bibliotheek, het Utrechtse buurthuis De Nieuwe Jutter of zorgcoöperatie Hoogeloon in Brabant. Maar zulke initiatieven zijn niet ontstaan doordat beleidsmakers vrijwilligers vroegen om de zaak over te nemen. Het initiatief komt hier van vrijwilligers zelf, die elkaar al kennen en vertrouwen. Het is hún plan en zij voelen zich van meet af aan eigenaar, en laten anderen op hun voorwaarden toe. Dit kan goed gaan, maar het blijft kwetsbaar doordat het vaak van enkele charismatische initiatiefnemers en/of hoogopgeleide werkzoekenden of gepensioneerden afhangt. Vaak ook spelen ZZP-ers hier een grote rol, en is dus van ‘puur’ vrijwilligerswerk geen sprake. Dit zijn interessante ontwikkelingen, maar geen reden om te concluderen dat we dus veel zaken aan vrijwilligers kunnen over doen.
Voor goede publieke dienstverlening blijven professionals onmisbaar: voor de continuïteit, voor het regel- en coördinatiewerk, en voor het in goede banen leiden van spanningen en conflicten. Dus nee, het aan vrijwilligers overlaten is geen alternatief: vernieuwing moet gezocht worden in een beter samenspel tussen vrijwilligers en professionals.
Evelien Tonkens is hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, Loes Verplanke, Marianne van Bochove en Jan Willem Duyvendak zijn als onderzoekers resp. hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
Op dinsdag 9 september presenteren de onderzoekers hun onderzoek en gelijknamige boek tijdens een symposium in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. Dit onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma van Platform31 en is uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek i.s.m. de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Zaanstad, zorginstelling Cordaan, woningcorporaties Eigen Haard en Ymere en de MOgroep.
Dit artikel verscheen afgelopen zaterdag ook in Trouw.