Om eigen kracht aan te spreken in de jeugdzorg heb je beroepskrachten nodig

Eigen kracht in de jeugdhulp betekent dat jongeren, hun ouders en hulpverleners samen de problemen oplossen. Dat lijkt tegenstrijdig: professionele hulp inroepen om het zelf te doen. Tom van Yperen vertelt waarom dit een schijntegenstelling is.

Het concept van eigen kracht in de hulpverlening heeft in de loop der tijd verschillende gedaanten aangenomen. Eerst stond het voor het zoveel mogelijk vermijden van hospitalisatie ofwel het vermijden van een sterke afhankelijkheid van de hulp. Patiënten en cliënten dienden zo onafhankelijk mogelijk te blijven, of werden voorbereid op het leven na de hulp.

Empowerment

In de loop der jaren maakte het begrip empowerment zijn opgang, waarin het verwerven van regie over het eigen leven, meer handelingsvrijheid en kracht om veranderingen te bewerkstelligen centraal staan. In de jeugdhulp is het competentiegericht werken een belangrijke benadering geworden, waarin het versterken van de draagkracht een belangrijk principe is om de draaglast te kunnen compenseren.

De inzet van sociale netwerken bij het aanspreken van de eigen kracht is een rode draad in de geschiedenis van de jeugdhulp. In de literatuur leest men vaak dat cliënten door de versterking van de eigen kracht van het individu en hun sociale netwerk minder afhankelijk worden van hulp en dat de effecten van die hulp duurzamer zijn.

Verder is het idee dat dat eigen kracht bescherming biedt tegen nieuwe problemen. Opgroeiende kinderen komen voortdurend in nieuwe ontwikkelingsfases terecht en lopen derhalve telkens tegen nieuwe problemen aan. Naarmate jeugdigen en hun opvoeders beter geleerd hebben om dit soort problemen het hoofd te bieden – en competenties daarvoor hebben ontwikkeld - zullen ze bij nieuwe uitdagingen adequater weten te handelen.

Eigen kracht betekent ook dat jeugdigen en opvoeders meebeslissen en dat hun opvattingen over wat wel of niet bij hen werkt worden meegewogen in de bepaling welke hulp ze krijgen.

Eigen kracht betekent niet aan eigen lot overlaten

Behalve mogelijkheden zijn er ook grenzen aan wat eigen kracht vermag, zo blijkt uit de wetenschappelijke literatuur. Cliënten kunnen zodanig in de problemen zitten dat de eigen kracht onvoldoende is. Kinderen met een verstandelijke beperking bijvoorbeeld hebben een omgeving nodig die hun beperking (h)erkent, hen ondersteunt en tot op zekere hoogte hun beperking compenseert. Als daar professionele hulp een rol in moet spelen, mag die niet ontbreken. Algemeen gesteld: het is onjuist om jeugdigen en opvoeders onder het motto van eigen kracht aan hun lot over te laten. Integendeel, het principe van eigen kracht moet juist uitnodigen tot steun die cliënten uiteindelijk zo onafhankelijk mogelijk maakt van hulp.

De versterking van de eigen kracht kent nog een andere grens: hulpverlening kan ook niet alles. Methoden om de eigen kracht te versterken schieten soms te kort of zijn nog niet goed uitontwikkeld. Bijvoorbeeld, in de jeugdbescherming geldt het principe dat jongeren en hun ouders moeten worden geëngageerd om aan de benodigde verandering mee te werken. Met specifieke hulp kun je betrokkenen bewegen om in eerste instantie gedwongen maar uiteindelijk vrijwillig daaraan deel te nemen. De daarvoor te hanteren methoden zijn nog in ontwikkeling; ook zijn nog niet alle jeugdbeschermingswerkers daarop voldoende toegerust. Voeg daaraan toe dat de versterking van het sociale netwerk van cliënten in de jeugdhulp door de jaren een zwak punt van de hulp is gebleken, en de grenzen van de versterking van de eigen kracht worden duidelijk.

Hulpverlening gaat over balans tussen risico en bescherming

Ondanks de beperkingen is het echter - ook vanuit wetenschappelijk perspectief - belangrijk om in te blijven zoomen op het nut van de eigen kracht. Dat geldt vooral als het gaat om de strijd tegen belangrijke problemen waarmee veel jongeren en opvoeders tobben: angst en somberheid, ongezonde leefgewoonten, lastig gedrag, spijbelen en bij de opvoeders – ouders en leerkrachten - onzekerheid over de opvoeding. Ook is het van belang bij de aanpak van risicofactoren zoals een moeilijk temperament van het kind, gebrekkige competenties, psychische problematiek van de ouders, scheiding, armoede en slecht contact tussen ouders en school.

De cruciale vraag in dat licht is of er bij beroepsopvoeders (zoals leerkrachten) en hulpverleners voldoende handelingsrepertoire aanwezig is om niet alleen veel voorkomende problemen aan te pakken, maar om ook de versterking van de kracht van jeugdigen en sociale netwerken vorm te geven. Hoe versterk je bijvoorbeeld de positieve factoren zoals sociale binding, de kans om aan de gemeenschap een positieve bijdrage te leveren, een omgeving met prosociale normen, waardering voor positief gedrag, ontwikkeling van competenties, steun van belangrijke volwassenen? Dit soort factoren bieden een bescherming tegen het ontstaan, in stand houden of verergering van problemen. Kan de hulpverlening er met andere woorden aan bijdragen dat er tegenover de bekende problemen en risicofactoren voldoende positieve factoren komen te staan?

De moraal van het verhaal

De moraal van het verhaal is dat de versterking van de eigen kracht een paradox inhoudt: om die versterking voor elkaar te krijgen is soms de hulp van professionals nodig. Maar een paradox is een schijntegenstelling. Het idee van de versterking van de eigen kracht door hulpverleners is geen contradictie als we jeugdigen en opvoeders die hulp nodig hebben niet aan hun lot overlaten, maar ze tegelijk leren zoveel mogelijk hun problemen zonder die hulp op te lossen.

Tom van Yperen is bijzonder hoogleraar Monitoring en Innovatie Zorg voor Jeugd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is gebaseerd op zijn inleiding voor de zorgsalon ‘Van kwetsbaar kind en kwetsbare ouder naar sterkere burger?’ georganiseerd op 23 juni jl.door Tranzo, het wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn van Tilburg University.

Foto: Josh Montague (Flickr Creative Commons)