Nederlandse kinderen zijn volgens Unicef het gelukkigst van alle kinderen uit westerse landen. Met de meeste kinderen gaat het gelukkig goed, zij ontwikkelen zich zoals je mag verwachten. Een kleinere groep kinderen heeft echter extra ondersteuning nodig, vaak vanwege lichamelijke of geestelijke beperkingen of vanwege de situatie waarin het opgroeit. Uit de laatste cijfers[1] blijkt dat er - alle inspanningen ten spijt - meer kinderen langdurig thuiszitten.
Ruim vier jaar geleden trad de Wet Passend Onderwijs in werking met als doel: geen kind tussen wal en schip. Er kwamen 150 samenwerkingsverbanden voor primair en voortgezet onderwijs om voor elk kind een ontwikkelingsperspectief[2] te realiseren, samen met ouders, scholen, zorginstellingen en gemeenten. In 2016 kwam er een landelijk thuiszitterspact: in 2020 mag er geen kind meer thuis zitten, zonder zorg en onderwijs. De conclusie is nu dat we deze ambitie niet halen. Marc Dullaert presenteerde afgelopen week een tien puntenplan[3] .
Expeditiefase achter de rug
Ik werk nu ruim vier jaar als directeur van het samenwerkingsverband in Noord-Kennemerland. Ik realiseer me dagelijks dat de verhalen waarom een kind dreigt uit te vallen of thuis komt te zitten complex en divers zijn.
Het kan zijn door de complexiteit van de problematiek, door verschil van inzicht tussen ouders en school, door wachttijden in de jeugdhulp, door het niet begrijpen van elkaar, door gebrek aan veiligheid, door macht en drang. Wel werken we steeds beter integraal en maken we beter gebruik van elkaars deskundigheid. Maar we mogen niet rusten totdat er een oplossing is in het belang van het kind! Wij als professionals kunnen naar huis, maar ouders en hun kind hebben 24/7 zorg!
Thuiszitters en maatwerk
Het afgelopen jaar kwam het 4.479[4] keer voor dat kinderen langdurig thuis zaten; kinderen zonder leertraject die zijn vastgelopen. De oplossing ligt vooral in het bieden van maatwerk. Nieuwe regels die dat in de weg staan en het overleg met ouders frustreren, moeten we voorkomen. Elke regel erbij betekent minder ruimte voor maatwerk.
Maatwerk bieden klinkt simpel maar helaas gaat dat niet vanzelf. Want schotten zitten in de weg tussen scholen, zorgkantoren, jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg. Daardoor regeren deelbelangen nog te vaak en sneeuwt het belang van het kind onder. Of zoals een ouder zei: ‘Mijn kind is niet onder te verdelen in beleidsterreinen’. We zullen dan ook de verkokering, strijdige regels en gebrek aan overzicht moeten afbreken. Daarom is het goed dat we, zoals Dullaert ook voorstelt, gaan voor leerrecht en dat de gemeenten en samenwerkingsverbanden verplicht moeten samenwerken. Recht boven regels, in het belang van kinderen!
Sommige fracties in de Tweede Kamer pleiten voor doorzettingsmacht voor de samenwerkingsverbanden. Zij zouden moeten beslissen op welke school een thuiszittend kind geplaatst moet worden en welke jeugdzorg nodig is. Ik ben daar niet voor. Het is een schijnoplossing, leuk voor de bühne maar draagt niet bij aan gezamenlijk optrekken. Ik merk nu al dat de huidige doorzettingsmacht via de leerplichtambtenaar, ondanks goede bedoelingen, niet werkt en averechts uitpakt. Deze blijkt in de praktijk nu vooral tegen ouders gericht. Zij worden in het verdomhoekje geplaatst en krijgen de zwarte piet toegespeeld: hun opvoeding deugt niet.
Van macht en drang wordt niemand beter. Onderwijs is een vertrouwensgoed. Het gaat om de relatie. Dit betekent dat de regionale samenwerkingsverbanden en gemeenten de opdracht moeten behouden om samen met ouders en kinderen één plan[5] op te stellen en uit te voeren. Alleen als dat in het uiterste geval niet lukt, dan komt het voorstel van Marc Dullaert voor een onafhankelijk regisseur in beeld. Een regisseur die aangesteld is door het samenwerkingsverband en gemeente samen. Het is belangrijk dat deze functionaris niet alleen tot een goede oplossing komt, maar vooral ook analyseert waarom zijn interventie nodig was. Het gaat erom dat betrokkenen leren van concrete casuïstiek en niet van incident naar incident hobbelen. Eigenlijk moet de casusregisseur zichzelf op den duur overbodig maken.
Belevingsindicator: het gaat om alle kinderen
Het gaat niet alleen om thuiszitters, maar om álle kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Het succes van passend onderwijs wordt ook bepaald door hun concrete ervaringen en die van hun ouders. Hoe beleven zij de uitvoering van hun plan? Hoe zien zij de relatie met de leerkracht? Verstaan we elkaar echt? Een gesprek hierover versterkt de relatie en het begrijpen van elkaar.
Het klinkt misschien gek, maar vaak kennen we deze beleving niet zo goed. We meten wel de oudertevredenheid maar de vragenlijsten hiervoor zijn te algemeen en geven geen inzicht in de specifieke beleving. We zien wel dat scholen druk bezig zijn het goede te doen maar ze werken vaak vanuit inhoud en procedures, waardoor de persoonlijke ervaringen van kinderen en ouders ondersneeuwen. Terwijl ik in mijn gesprekken met ouders ervaar dat zij juist gezien, gehoord en begrepen willen worden.
Daarom pleit ik ten voor een belevingsindicator voor elk kind dat extra ondersteuning krijgt op regulier en speciaal onderwijs. Hiermee kunnen we meten hoe kind en ouders de aanpak ervaren en daarover in gesprek gaan met professionals. Zo voelen ze zich gezien en gehoord. Een belevingsindicator zegt veel meer dan aantallen en deelnamepercentages als succesfactor.
Dekkend netwerk voor ouders
Ouders voelen zich niet altijd gehoord, gesteund en begrepen. Hun noden zijn soms groot: waar kan ik terecht met mijn vragen, wat kan ik doen wanneer de school mij en mijn kind niet begrijpt, wat kan ik doen als mijn kind extra ondersteuning nodig heeft?
Ouders worden van het kastje naar de muur gestuurd en verdwalen vaak in het enorme en versnipperde aanbod aan voorzieningen, verschillende zienswijzen en regelwerk.
Ze lopen vast. Daarom zou het goed zijn als elke regio een platform of steunpunt opzet waar ouders terecht kunnen als ze het even niet zien zitten. Dit is een preventieve impuls die veel gezoek en onduidelijkheid kan voorkomen. Een platform dat voorziet in een dekkend netwerk van onderwijs- en zorgvoorzieningen voor ouders. Zodat ze elke dag de motor kunnen zijn voor hun kind.
We kunnen nog zoveel beter met het passend onderwijs. Na de expeditiefase moeten we snel het passend onderwijslandschap vervolmaken. Ik roep politici op te kiezen voor duurzame oplossingen die het regionale netwerk van onderwijs- en zorgorganisaties versterken en niet te kiezen voor regels die leiden tot schijnoplossingen. Zodat elk kind echt meedoet en telt.
Astrid Ottenheym is directeur van het Passend Primair Onderwijs in Noord Kennemerland.
Foto: Steven Depolo (Flickr Creative Commons)
Noten:
[1] Zie brief minOCW aan Tweede Kamer van 15/2/19 – stand van zaken thuiszitters.
[2] In veel documenten wordt gesproken over passende plek. Dat doe ik hier bewust niet. Met passende plek zeggen we eigenlijk dat het niet goed gaat met een kind en hij/zij naar een andere plek moet. Zo vergeten we te kijken naar het ‘systeem (o.a. school, leerkracht en ouders) ‘waarin het kind nu opgroeit en hoe we dat kunnen versterken.
[3] -‘De kracht om door te zetten – hoe doorbreken we de impasse rond thuiszitters’ van 29 januari 2019
[4]Verzuimbrief min OCW dd 15 februari 2019, bijlage 1
[5] =Eén ontwikkelingsperspectief: passend onderwijs, passende zorg en passende opvoeding.