RECENSIE Antropoloog with an attitude

Ook tegen de identiteitsdiscussie hebben we nog geen groepsimmuniteit opgebouwd, blijkt uit het boek van de antropoloog Sinan Çankaya.

De antropoloog Sinan Çankaya (1982) schreef met ‘Mijn ontelbare identiteiten’ een boek rond een uitnodiging die hij kreeg om te spreken op zijn oude middelbare school in Nijmegen. Daar kreeg hij in de jaren ’90 geschiedenisles van Nico Konst. Die was berucht wegens actieve betrokkenheid bij de Centrumpartij van Hans Janmaat. Çankaya overweegt wel of niet op het jubileum te spreken en vraagt zich af wat voor toon te kiezen. Hij wisselt dat af met herinneringen aan het opgroeien in de ‘Sjonnie’-wijk Hatert en met reflecties op zijn werk als academicus.

Uitgeverij De Bezige Bij noemt het boek op de achterflap een ‘literair debuut’. Er is iets met dat woordje literair. Sommige spannende boeken heten ‘literaire thriller’. Bedoeld wordt dan ‘lectuur van en voor vrouwen die wel eens van Hella Haasse hoorden maar geen zin in gedoe hebben’. Vermoedelijk wilde de uitgever in dit geval vermijden dat mensen denken dat het boek van Çankaya een Heel Lang Essay is. Brrr, een essay en dan ook een nog lang essay, toch even kijken of er niet ook wat van Saskia Noort ligt.

Het beest dat multiculturele samenleving heet

Maar ‘mijn ontelbare identiteiten’ is dus wel een essay, want het is zeker geen roman, laat staan een poëziebundel of een toneelstuk. En je kunt op je vingers nagaan dat Çankaya de uitnodiging aanneemt om Konst van repliek te dienen, waarom zou een antropoloog met een naam te verliezen anders dat boek schrijven? Van die spanningsboog moet het niet komen.

Voor wie geeft om het beest dat multiculturele samenleving heet, is dit lange essay zeker wel een aanrader. Ooit had je dus die nationalistische Centrumpartij van Hans Janmaat, waar iedereen zich erg druk maakte. Maar de gemiddelde CDA’er vindt het nu allang logisch dat het eigen volk eerst komt, en het was vanuit de PvdA dat de afgelopen jaren de fiscus werd aangespoord om de gekleurde medemens eens flink op de kop te houden qua kinderopvangtoeslagen. Wat is er in die tussenliggende jaren allemaal gebeurd - sinds Mark Rutte begin juni dit jaar opeens zei: ook Nederland kent systematisch racisme? Alsof-ie zich niet vlak daarvoor nog vrolijk had gemaakt om de mensen die zich aan Zwarte Piet ergeren.

Een mooie Loney Planet

Çankaya’s boek is een mooie Loney Planet voor dat multiculturele debat – serieuze geschiedenis en facts & figures ingebed in geestige en pijnlijke anekdotes over hoe hij opgroeide, zijn aspiraties van het voetbal naar de wetenschap verlegde, veldonderzoek naar etnisch profileren doet bij de politie, op vakantie gaat, met vrienden naar de discotheek gaat. En ja, Lonely Planet, want de schrijver maakt duidelijk dat identiteit vooral een constructie is en mensen in de eerste plaats individuen zijn. Jullie hebben me leren praten, citeert hij het karakter Caliban uit Shakespeares toneelstuk The Tempest, nou ga ik ook zeggen waar ik zin in heb.

Dat levert eigenlijk telkens gedoe op. Cultuurkritiek is tegenwoordig sowieso een levensgevaarlijk genre, maar voor een immigrantenkind helemaal. Voor de activist die het antiracisme als een nieuw geloof heeft omhelsd, is Çankaya te wit om te snappen wat discriminatie is. Voor de hedendaagse Baudet-student is hij als docent te zwart. Op links zijn er natuurlijk de lui die vinden dat alleen huilebalken over kleur praten en echte mannen zich op het klassenvraagstuk concentreren. En een Turkse nationalist vindt iedere academicus sowieso een slappeling . In Nederland staat altijd iemand klaar om te zeggen dat jij niks mag zeggen.

Glazuur van je tanden

Maar met zijn ‘Nijmeegse G’, zwarte baard, academisch radicalisme en de tomeloze energie van het kind van ongestudeerde ouders is de boodschap van Çankaya telkens opnieuw: ik ben klaar om hokjes op te blazen, ik heb aan niemand een schuld in te lossen.

Zijn toon is politieker dan die van Anil Ramdas maar minder boos dan die van een hedendaags Amerikaans criticus als Ta-Nehesi Coates. Ramdas vond dat je als immigrantenkind er zelf wat van moest maken. Coates stelt – over de Verenigde Staten – dat zwarten het slachtoffer zijn van witte heerszucht.

Çankaya slalomt daar tussendoor. Hij heeft zelf succes. Dus je kunt als arbeiderskind van kleur omhoogkomen. De prijs daarvan is overcompensatie, altijd maar weer actief nadenken of je wel de juiste indruk maakt, terwijl je ondertussen niet je ouders en hun ouders wil verloochenen. Maar bij Çankaya’s beschrijvingen van het racisme bij de politie of zelfgenoegzaamheid van Nederlanders die zich niet voor kunnen stellen dat ze racist zijn, springt het glazuur je soms van de tanden. Dan lijkt verandering nog niet zo eenvoudig, omdat mensen makkelijk lang als vreemdeling te beschouwen zijn.

Nieuwe, frisse blik

Na een paar maanden afleiding door de coronacrisis kunnen we ons gelukkig weer wijden aan het identiteitsdebat. Ook hier is nog lang geen groepsimmuniteit. Wat ooit het domein was van een enkele gefreakte geschiedenisleraar, is in dertig jaar niet alleen een verdienmodel geworden voor columnisten en politici, maar ook bezigheidstherapie voor duizenden gefrustreerde twitteraars.

Het zou fijner zijn als het niet zo was, maar we kunnen uit onze buurlanden leren dat het ook onvermijdelijk is dat het wel zo is. Çankaya werpt daar geen nieuwe, maar wel een frisse blik op.

Menno Hurenkamp is is publicist en als politicoloog verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek en de Universiteit van Amsterdam.

‘Mijn ontelbare identiteiten’ door Cinan Çankaya, Bezige Bij Amsterdam, 240 pagina’s.