Sociaal werk is onmisbaar voor vertrouwen in meerstemmige samenleving

Ruim vijftien jaar geleden introduceerde de overheid een zorgfilosofie die bol staat van wantrouwen. Nu moeten burgers en overheid elkaar weer leren vertrouwen. Sociaal werk kan daarin een bemiddelende rol spelen.

In de contourennota van 2004 kondigde het kabinet Balkenende II kondigde de decentralisatie van de verzorgingsstaat naar de gemeente aan. Met de nota presenteerde de regering tevens de zorgfilosofie die ook nu nog het uitgangspunt vormt voor de verzorgingsstaat. Een filosofie die in het teken staat van angst voor overconsumptie van zorg. Vergrijzing zouden zorg en welzijn onbetaalbaar maken en dus moeten burgers van het zorginfuus af. Tegelijkertijd, zo geeft de nota aan, wil de overheid garant staan voor de zorg aan mensen ‘die het echt nodig hebben.’

De overheid doet sindsdien een dringend appel op de zelfredzaamheid van de burger. Wanneer hij het niet meer alleen redt, moet hij eerst een beroep doen op zijn informele netwerk. Pas als ook dat niet meer werkt en de nood echt hoog is, heeft een burger recht op door de overheid gegarandeerde professionele zorg. Een zorg die vooral is gericht op herstel van de zelfredzaamheid en de informele zorg. Het moet allemaal zo beperkt mogelijk omdat anders de zorg voor mensen die het echt nodig hebben in de knel raakt.

Vertrouwen en wantrouwen

Van het begin af aan kende de nieuwe zorgfilosofie een ambivalent karakter. Aan de ene kant wordt ze gedragen door de notie van vertrouwen. De overheid vertrouwt op de zelfredzame burger, op de informele zorg in diens eigen netwerk en op de deskundigheid van professionals. Andersom kan de burger ook op de overheid vertrouwen. ‘Wij laten mensen die echt zorg nodig hebben niet staan.’

Tegelijkertijd zindert het, zowel in de contourennota als in de nota’s van lokale overheden, van wantrouwen. In de trant van: burgers doen een beroep op dure zorg terwijl zij hun problemen ook zelf ter hand kunnen nemen, professionals neigen met hun diagnostische blik ertoe enkelvoudige hulpvragen complex te maken en zorgaanbieders zijn uit op winstmaximalisatie in plaats van kwaliteit. Dat wantrouwen leidt bij de overheid tot een druk op beheersing van de zorgkosten. Lokaal zijn gemeenten voortdurend in de weer om grip te krijgen op de toegang tot zorg, daarbij geleid door de gedachte dat als je de toegang beheerst, je de zorgkosten kan beheersen.

Het is zeer de vraag of de drang naar beheersing in een klimaat van groot wantrouwen werkelijk uitkomst biedt. Het gevaar is groot dat het eerder leidt tot ontsporingen, zoals bij de toeslagenaffaire. Wantrouwen roept wantrouwen op. Wanneer de overheid zich bij de toegang wantrouwend opstelt en checkt of de hulp wel echt nodig is, gaan burgers strategisch gedrag vertonen. Gaan ze hun problemen overdrijven om in ieder geval enige zorg te krijgen. Ook subsidie afhankelijke instellingen en zorgaanbieders zullen de hyperbool evenmin schuwen om genoeg geld binnen te harken.

Smeerolie van de samenleving

De vertrouwensproblematiek rond het sociaal domein en de verzorgingsstaat in het algemeen staat niet op zichzelf. Het spook van het wantrouwen doortrekt heel onze samenleving, zo stellen diverse cultuurcritici, daarbij wijzend op de opkomst van het populisme, het fundamentalisme en allerlei vormen van maatschappelijk conflict en maatschappelijke opstand rond vaccinatie, zwarte piet, black lives matter en me too. Het is alsof wij het gemeenschappelijke in onze manier van samenleven zijn kwijt geraakt. De zogenaamde meerstemmigheid leidt er al gauw toe dat wij de ander als een bedreiging zien.

Het sociaal werk is bij uitstek de professie die ondersteuning biedt bij het samenleven, juist wanneer dit moeizaam verloopt. Soms door gericht aan samenlevingsopbouw te doen, soms door op te komen voor mensen die uitgestoten worden, of mensen overeind te helpen die uitgevallen zijn. Sociaal werk is de smeerolie van de samenleving. Sociaal werkers zijn er bij en verbinden.[i]

Dat kan bij uitstek door je als professional ook te verbinden met informele netwerken. Die centrale notie in de zorgfilosofie is ook in lokaal beleid een belangrijk streven. Maar die samenwerking is teveel onder de druk van de beheersing gekomen en dreigt daar onder te bezwijken. Dat blijkt onder meer uit het instrumentele taalgebruik dat het werken met netwerken omgeeft: inschakelen van het netwerk, taxeren van de kwaliteit van het netwerk, afspraken maken met het netwerk.

Uit ons onderzoek naar het samenwerken met het informele netwerk bij een jeugdteam en een toegangsteam blijkt dat sociaal werkers wel inventariseren of er een netwerk is, maar niet of nauwelijks samenwerken met dat netwerk. Zij zijn bang voor tijdsverlies, de eigen deskundigheid staat in de weg en zij werken liever zelf met een hulpvrager dan met het netwerk er bij, want dan hebben zij minder regie.

Samenwerking begint met uitnodiging

Samenwerking met het netwerk rond de hulpvrager begint idealiter met de uitnodigende vraag van de sociaal werker: Wie willen er graag dat het goed met je gaat? Zo’n vraag maakt je er bewust van in wie je vertrouwen hebt. Je ontdekt ook dat vertrouwen zorg voor je welbevinden in zich heeft. Het is een bij uitstek verbindende vraag.

Minstens zo mooi is de vraag die bij zo’n ‘netwerkgesprek’ gesteld wordt: ‘Wat is uw zorg als het gaat om … (naam hulpvrager)?’ Met zo’n openingsvraag, waar ieder voor zichzelf sprekend op kan reageren, inclusief de hulpvrager en de professional, gaat het direct om de kernvraag: wat is er nodig in jouw ogen?

De werking van de vraag naar ieders zorg met betrekking tot de hulpvrager, hoe meerstemmig soms ook, is dat iedereen in relatie tot de hulpvrager en zijn nood wordt gesteld. Het uiten van je zorg geeft als vanzelf betrokkenheid op die zorg en op degene die die zorg in je ogen nodig heeft. Coöperatie of commitment ontstaat, omdat er een relatie wordt aan gegaan.

Ruimte voor meerstemmigheid geeft betrokkenen de vrijheid om een balans aan te brengen tussen de zorg die zij nodig vinden en de zorg die zij zelf denken te kunnen geven of willen ontvangen. Bij dit gesprek faciliteert de professional en neemt hij een eigen positie in. Al was het maar door de grens van de professionele zorg aan te geven.

Tot elkaar veroordeeld

Samenlevingsopbouw begint met het besef dat wij een samenleving zijn. Waar dit besef doorbreekt komt er veelal moed vrij om de sprong naar vertrouwen te wagen. Sociaal werkers en beleidsuitvoerders het vertrouwen geven om ondanks alle meerstemmigheid en polarisatie, te werken aan vertrouwen, betekent dat je de drang naar beheersing opschort. Alles voortdurend vastleggen in targets, resultaatafspraken en pakketten doodt partnerschap op basis van vertrouwen. Ook zonder naïef te zijn, er is veel kwaad in de wereld, is het mogelijk om in het sociaal domein en in de samenleving te werken aan een vorm van partnerschap waarbij je het goede in elkaar aanboort.

Ten slotte, vertrouwen huist voor een deel in de techniek. Een dialoog aangaan, kun je leren. Maar het vereist ook een bepaalde attitude van sociaal werkers, beleidsmakers en beleidsuitvoerders. De apostel Paulus, een van de eerste globalisten in een meerstemmige en gepolariseerde context, beval het volgende rijtje deugden, voor een groot deel ontleend aan Aristoteles: liefde, blijdschap, vreedzaamheid, lankmoedigheid of geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Wie het wantrouwen en de polarisatie in de samenleving wil doorbreken, moet bereid zijn om op basis van die deugden gevormd te worden en de ander te vormen.

Wim Dekker is Lector informele netwerken en laatmoderniteit aan de Christelijke Hogeschool Ede. Dit artikel is een verkorte weergave van het artikel dat binnenkort in het herfstnummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken verschijnt, en is een fragment uit zijn lectorale rede.

 

[i] https://www.movisie.nl/sites/movisie.nl/files/2020-12/De-Kennis-en-Onderzoeksagenda-Sociaal-Werk.pdf

 

Foto: Eliott Reyna via Unsplash