Het aantal vacatures in sociaal werk neemt weer toe, maar tegelijkertijd zijn er steeds meer bezorgde geluiden over de inhoudelijke identiteit en de waarde van het beroep. Vakbladen en conferenties zwengelen de discussie aan over de noodzaak van ‘Nieuw Sociaal Werk’ en het opstellen van een agenda voor sociaal werk. Volgens menig denker in het sociale domein moeten sociaal werkers zelf weer de controle nemen over de inhoud van het beroep. Die controle moet heroverd worden op politieke aansturing en managerialisme.
Managers en beleidsmakers deden bij de start van de transformaties in het sociale domein wel toezeggingen over ruimte aan de professionals, maar timmerden die ruimte vervolgens al te vaak weer deels dicht. Met een schuin oog op Vlaamse opinion leaders die ‘tegendraads professionalisme’ en politisering uitdragen, hoopt bijvoorbeeld de Nederlandse beroepsvereniging op een kentering. De eerste professionals die hun autonomie terugclaimen zijn door de vereniging al gesignaleerd. Vrij naar de Brexitdiscussie zou je ‘take back control’ als het nieuwe populaire mantra kunnen beschouwen.
Compromissen sluiten
Er is al opgemerkt dat de voorstanders van deze beweging weinig oog lijken te hebben voor de lessen uit de jaren zeventig en tachtig, toen een politiserend welzijnswerk hard werd teruggefloten door de Nederlandse politiek. Maar misschien nog wel opmerkelijker is dat voorstanders weinig notie lijken te nemen van een belangrijke hoofdstroom van de literatuur over sociaal werk waarin het alledaagse werk wordt neergezet als het sluiten van compromissen tussen allerlei botsende politieke en professionele waarden.
In de kern zitten professionals volgens die empirische literatuur (zie bijvoorbeeld Maynard-Moody & Musheno, 2000; Zacka, 2017) altijd tussen twee vuren. Ze zijn enerzijds state agents die invulling geven aan door de overheid vastgestelde regels en arrangementen. Daarbij hebben ze een bepaalde discretionaire ruimte om onduidelijkheden of dilemma’s die volgen uit het beleid op te lossen naar eigen inzichten, zodat het werk toch gedaan kan worden. Via deze fine tuning sluiten ze als street level bureaucrats het beleid aan op de praktijk. Aan de andere kant zijn ze ook citizen agents die maatschappelijke behoeften als vertrekpunt nemen en nagaan wat de wensen en noden zijn van (kwetsbare) burgers en groepen in de samenleving op zoek naar emancipatie.
Tussen staat en samenleving
In de praktijk moeten sociaal werkers voortdurend laveren tussen deze twee posities. In het recent verschenen When the State meets the Street wijst Bernardo Zacka op het belang van een voortdurende ‘balancing act’ door professionals. Het zijn volgens hem mediators tussen de staat en de samenleving die moeten laveren tussen waarden als efficiency, sociale rechtvaardigheid en oog voor specifieke contexten om dit vervolgens uit te werken in respectvolle compromissen. Zacka concludeert dat sociale professionals in onderling overleg (peer accountability) steeds de rollen van citizen agent en state agent goed moeten afwegen.
In de Vlaamse politiserende benadering wordt echter niet naar een balans gezocht tussen citizen agency en state agency, maar wordt de een consequent boven de ander geplaatst. De sociaal werker moet volgens de in Vlaanderen opgestelde uitgangspunten in de leefwereld beginnen met nabij zijn, moet mensen verbinden en moet van daaruit structurele misstanden analyseren en tegendraads agenderen richting de overheid. Kortom: de maatschappelijke noden die professionals vaststellen zijn leidend boven de wensen van de overheid.
Tweedeling in sociaal beleid
De in Vlaanderen geformuleerde maatschappelijke analyse over een neoliberale logica in het sociale beleid snijdt op zichzelf zeker hout. De bekende socioloog Esping-Andersen omschreef het liberale welvaartmodel eerder als een vorm van ‘residualisering’ waarbij publieke basisvoorzieningen, zoals uitkeringen, sociale woningen of zorgarrangementen ‘passend’ en ‘strikt’ worden toegewezen aan de doelgroep van meest behoeftigen die het ‘echt’ nodig hebben. De iets minder zware gevallen vallen in dit model buiten de boot en moeten hun heil zoeken op de markt of bij de gemeenschap (Esping-Andersen, 1990). Voor mensen in de meest kwetsbare posities betekent dit dat er nog wel hulp is, maar ook dat er in toenemende mate sprake is van segregatie en ‘desolidarisering’.
Het is ontegenzeggelijk belangrijk dat sociaal werkers dit maatschappelijk perspectief kunnen inbrengen. Maar sociaal werkers die deze of andere schaduwzijden van beleid als citizen agents willen agenderen, zijn tegelijkertijd als state agents juist degenen die in wijkteams en aan keukentafels onder hoge werkdruk en met schaarse middelen uitvoering moeten geven aan actuele beleidsdoelstellingen zoals de participatiesamenleving en het passend toewijzen van voorzieningen. Dat werk als uitvoerder van beleid zit als vanzelf vol met dilemma’s. Het werk is persoonlijk en onpersoonlijk; creatief en regelgebonden; machtig qua beslissingsbevoegdheid en onmachtig om de regels aan te passen. Via allerlei coping-strategieën – van het vrijwillig maken van overuren tot stil verzet – geven sociaal werkers voortdurend invulling aan sociaal beleid.
Contradicties zijn niet weg te redeneren
Het wegredeneren van deze dagelijkse rol als state agent en van de dagelijkse dilemma’s tussen de beide rollen van professionals is praktisch gezien onmogelijk. De beide rollen zijn een fact of life. Misschien kunnen sociaal werkers de contradicties in hun werk oplossen door in dienst te treden bij faciliterende bedrijven voor burgers, zoals Nico de Boer bepleitte. Maar dat is vooralsnog maar een zeer klein deel van de arbeidsmarkt. En dan nog. Deze organisaties ontvangen bijna uitsluitend hun opdrachten van de overheid. En financiering door marktpartijen (zoals in de Verenigde Staten) leidt in feite alleen maar tot een nog sterkere neoliberale logica.
De oplossing voor deze verschillende petten en conflicterende waarden ligt dan ook niet in de keuze voor een van beide rollen zoals in Vlaanderen nu gebeurt, maar in het onderkennen van ‘hybriditeit’ als DNA van het sociaal werk. Norbert Wijnhofen, sociaal werker van het jaar 2019, verwoordde het recentelijk treffend bij een paneldiscussie over de toekomstagenda van het sociaal werk. Hij wilde niet zozeer de ‘confrontatie’ aangaan met beleidsmakers over misstanden in de uitvoeringspraktijk, maar wel een gesprek ‘met elkaar gaan voeren’ om gezamenlijk actie te ondernemen. Impliciet nam hij daarmee de rol in van kritische uitvoerder of critical friend van het beleid.
Meerdere dubbelrollen
Die rol van balanceren tussen overheidsagenda en civiele agenda zien we ook terug bij de Werkplaatsen Sociaal Domein. We staan als werkplaatsen met gemeenten als partners enerzijds dichtbij de regionale beleidsagenda’s zoals versterking van de sociale basis en verbetering van de samenwerking tussen formele en informele partijen. Maar we hebben een scherp oog voor de dilemma’s en kwesties die dit beleid op de werkvloer oplevert voor professionals en voor wensen en noden ‘van onderop’. We weten uit onze onderzoeken bijvoorbeeld hoe moeizaam de samenwerking verloopt tussen formele en informele partijen, maar we gaan ook na wat informele partijen dan wel willen.
De rol van zowel state agent als citizen agent is de belangrijkste, maar niet de enige dubbelrol die professionals vervullen. De professionele literatuur, zie bijvoorbeeld De brede basis van het sociaal werk van Spierts en anderen- wijst eigenlijk voortdurend op hybriditeit: op steeds meer verschillende combinaties van posities, repertoires, kennisvormen, verantwoordingsmethoden en waarden. Professionals moeten immers werken vanuit verschillende theoretische disciplines, vanuit praktijkkennis en ervaringskennis. Ze moeten in staat zijn tot het combineren van casework en communitywork. Ze moeten zich verantwoorden naar beleid, opdrachtgever, burger en beroepsgroep. Ze moeten kunnen samenwerken als generalist en als (t-shaped) specialist. In de vacature-teksten zien we veel zoektochten naar professionals die al deze kwaliteiten en identiteiten combineren.
Als het sociaal werk een sterkere identiteit zoekt, dan ligt de weg daarnaartoe dan ook niet in politisering - hoe bekoorlijk sommige elementen ervan ook mogen klinken. Voor het sociaal werk is het veel passender de eigen hybride rol, als derde partij die laveert tussen staat en straat, nadrukkelijk te gaan omarmen. Dat betekent niet slaafs het beleid volgen, maar als kritische uitvoerder telkens opnieuw op zoek gaan naar het best haalbare resultaat voor het zwakste belang.
Lex Veldboer is lector Stedelijk Sociaal Werken aan de Hogeschool van Amsterdam. Dit is een verkorte versie van de lezing die Lex Veldboer hield tijdens het jaarsymposium van de Werkplaatsen Sociaal Domein. Voor meer info zie www.werkplaatsensociaaldomein.nl.
Foto: Spyros Papaspyropoulos (Flickr Creative Commons)