De toenmalige minister Asscher van Binnenlandse Zaken schreef in zijn ‘Agenda Integratie’ dat ‘migranten niet alleen kennis moeten nemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving maar deze ook moeten verinnerlijken’. Migranten moeten deze waarden omarmen omdat het Nederlandse waarden zijn. Het Nederlandse huis moet in Asschers visie gebouwd zijn op een ‘fundament van gedeelde kernwaarden’.
Asschers nota past in een lange reeks van beleidsbrieven waarin de Nederlandse natie huiselijk wordt voorgesteld, waar burgers, als waren zij familieleden, veel met elkaar moeten delen en weinig verschillen hoeven te verdragen. Geert Wilders vertolkt dit standpunt het radicaalst, maar de basisgedachte dat een natie bijeen moet worden gehouden door gedeelde culturele waarden, blijkt in de Nederlandse politiek tamelijk onomstreden. Burgerschap wordt niet meer, zoals voorheen, primair gedefinieerd in politieke, juridische of sociale termen, maar cultureel: iedereen moet bepaalde waarden omarmen, omdat het Nederlandse waarden zijn en van Nederlandse burgers wordt actieve loyaliteit aan de natie verwacht.
Thierry Baudet nam dan ook een wel heel verrassende stelling in, toen hij beweerde dat we in Nederland zouden lijden aan een pathologie, te weten een ‘ziekelijke afkeer van de geborgenheid van ons thuis; van de eigen gewoonten en gebruiken; van de natie’. Verrassend, maar niet per se origineel, want in de afgelopen jaren hebben we deze klaagzang in verschillende varianten kunnen horen. Soms ging het over een tekort aan kennis over Nederland (‘We moeten een nationale canon hebben!’; ‘We missen een nationaal historisch museum!’), dan weer zouden we emotioneel niet genoeg verbonden zijn met ons land (‘Dubbele nationaliteiten zijn een bewijs van gebrek aan loyaliteit!’; ‘De elite heeft ons land verkwanseld!’; ‘Wie kan zich nog thuisvoelen in ons land’).
Oikomania
Verbazing over deze klachten is echter op z’n plaats omdat – empirisch gesproken – het afgelopen decennium precies het tegendeel is gebeurd van wat Baudet beweert: Nederland is geobsedeerd geraakt door ‘thuis’, door onze ‘eigen gewoonten en gebruiken’, en al helemaal door de vraag wat en van wie de Nederlandse natie is. Het publieke en politieke debat ging en gaat bijna voortdurend over het gebrekkige thuisgevoel in Nederland en wat daaraan te doen valt.
Een reconstructie van het debat over Nederlands thuisgevoel toont op welke manier ‘moderne zeden’ in dit thuisgevoel een centrale rol hebben verworven. In Nederland is sinds 2008 officieel regeringsbeleid dat ‘iedereen zich [in Nederland] thuis kan voelen’. In talloze gemeenten staat versterking van het thuisgevoel hoog op de politieke agenda. En in het Amsterdamse stadsdeel Bos en Lommer moedigen vrolijk wapperende vlaggen inwoners aan om zich thuis te voelen. Ook heeft Nederland een ‘historische canon’ gekregen en waren er vergevorderde plannen voor een Nationaal Historisch Museum. Voormalig voorman van de SP, Jan Marijnissen, pleitte zonder blikken of blozen voor een herwaardering van de ‘Heimat’. Rita Verdonk – toenmalig minister – zei dat ze een ‘unheimisch gevoel’ kreeg van al die buitenlandse talen. Asielzoeker Mauro mag hier tenslotte alleen blijven omdat hij zo ‘geworteld’ is geraakt, hier zo ‘thuis’ is.
Was een groot deel van deze elite de afgelopen tien jaar – toegegeven: tamelijk tevergeefs – dan niet druk bezig met pogingen tot het definiëren wat dat eigene is? Geen ‘oikofobie’ dus, zoals Baudet claimt, maar het tegendeel: een obsessieve aandacht voor ‘thuis’, een vorm van ‘oikofilia’, of beter nog: ‘oikomania’. Met een hoofdrol voor de moderne zeden van de Nederlanders.
Nostalgische tijden
In Nederland leven velen in nostalgische tijden. Nederland, voorgesteld als een huis, zou zijn overgenomen door vreemden die ‘ons’ gevoel van thuis verstoren. Van de weeromstuit verlangen ‘we’ terug naar de tijd dat we nog ‘onder elkaar’ waren en we vergeten voor het gemak hoe gesegregeerd we in het verzuilde Nederland leefden. Opvallend is dat grote maatschappelijke veranderingen, door globaliseringsprocessen en de daarmee samenhangende instroom van (moslim)migranten, in dit dominante verhaal in termen van achterlijkheid en vooruitstrevendheid worden weergegeven. Dit gebeurt met name in het publieke en politieke debat, waar het voortdurend gaat over wie er ‘voorlijk’ dan wel ‘achterlijk’ zou zijn, waarbij ‘onze’ progressiviteit wordt afgemeten aan ‘hun’ achterlijkheid.
Paradoxaal genoeg gaat dit Nederlandse geloof in vooruitstrevendheid gepaard met een ongekend sterke hang naar het verleden. We zijn niet toekomstgericht maar juist nostalgisch. De blik is niet naar voren, maar naar binnen en naar het verleden gericht. De ‘vaderlandse’ geschiedenis is ongekend populair, vooral onder populisten. Neem het verkiezingsprogramma van de PVV uit 2010:
‘Wij maken deel uit van de geschiedenis, die een voortdurend appel op ons doet. In de Gouden Eeuw van de Nederlanden, in die tijd nog de Zeventien Nederlanden, later de Zeven Provinciën, toen onze natie werd gevormd, behoorden wij Nederlanders tot de meest vrije volkeren ter wereld. Wij hadden een van de meest democratische bestuursvormen ter wereld. Historisch gezien behoorden wij Nederlanders tot de pioniers van de politieke vrijheid. Wij willen als PVV – dat is onze ambitie – van Nederland weer een baken van vrijheid maken.’
Er spreekt diepe nostalgie uit het Nederlandse debat. Thuis is niet meer wat het is geweest. De bekommernis om deze teloorgang van ‘thuisgevoel’ is groot in de politiek, daarmee de nostalgische blik verder voedend. Veel politici, en niet alleen populisten, menen dat we de hedendaagse ‘ontheemding’ kwijt kunnen raken door de cultivering van een vermeend gemeenschappelijk verleden.
Thuisvoelen
Politici en andere opiniemakers die de natie als een ‘thuis’ willen zien, lijken zich te weinig bewust van de keerzijden van ‘thuisvoelen’. Want aangezien thuisvoelen een heel selectieve emotie is, is het streven naar thuisvoelen op landsniveau spelen met vuur, zeker wanneer het tot uitsluiting leidt van degenen die als on-Nederlands worden gedefinieerd: ‘Zij zijn zo anders, zij kunnen zich hier niet thuisvoelen, ze kunnen maar beter naar huis’; ‘Zij maken het “ons” – “echte” Nederlanders – moeilijker om ons hier nog thuis te voelen’.
Willen politici ervoor zorgen dat veel verschillende mensen vreedzaam samenleven, dan is de sentimentele taal van thuisvoelen daar dus weinig geschikt voor. Het willen versterken van thuisgevoel door politici een veel te grote ambitie. Als premier Rutte niet wil dat de overheid als een ‘gelukmachine’ wordt gezien, wil dezelfde overheid dan wel verantwoordelijkheid nemen voor ieders thuisgevoel? Introductie van ‘thuisvoelen’ in de nationale politiek leidt ertoe dat burgers wordt opgelegd om zich met specifieke culturele waarden en sentimenten te verbinden, tot een sterke sentimentalisering en culturalisering van burgerschap. De ruimte voor verschil is klein in een land waar het volk zich als één grote familie beschouwt.
Jan Willem Duyvendak is Faculteitshoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Thuis – Het drama van de sentimentele samenleving verscheen bij Amsterdam University Press.
Foto: Anthony Jauneaud (Flickr Creative Commons)