Vrijheid heeft hoge prijs voor jongeren met een cognitieve beperking

Jongeren met een licht cognitieve beperking kunnen niet goed meekomen in onze versnellende samenleving en betalen daar een hoge prijs voor. Dat laatste heeft alles te maken met ‘vrijheid’, meent Carlo Leget. Willen we de positie van deze jongeren verbeteren, dan moeten we anders invulling geven aan dit begrip.

Jongeren met een licht verstandelijke beperking trekken vaker aan het kortste eind in onze steeds complexer wordende samenleving. Dat begint al met kleine dingetjes als niet precies weten hoe je een OV-chipkaart moet opladen, wat een DigiD is of hoe je geld moet overmaken. Sommigen kunnen moeilijk een baan vinden of steken zich onbedoeld in de schulden wanneer ze ingaan op reclame die hen te slim af is. Anderen laten zich verleiden om drugskoerier te worden, raken ongewenst zwanger of worden ongestraft verkracht omdat niet bewezen kan worden dat het zonder hun instemming was.

Tegelijkertijd zijn ze niet altijd alleen slachtoffer: soms zijn ze zelf ook dader van bijvoorbeeld grensover­schrijdend seksueel gedrag. Of bekennen ze dingen die ze helemaal niet gedaan hebben. Het gaat over een hele grote groep mensen – één op de acht Nederlanders, dat zijn 2,2 miljoen mensen, heeft naar schatting een IQ van onder de 85 – waarvan een deel op vele manieren in de problemen komt.

Als samenleving vinden we vrijheid belangrijk

Naar mijn idee speelt het begrip van de vrijheid een centrale rol in het ontstaan en in stand houden van de problemen waarmee deze groep te maken heeft en in de oplossingen die we als samenleving zoeken. Als we de positie en het welzijn van jonge mensen met een licht verstandelijke beperking willen verbeteren, moeten we anders gaan nadenken over vrijheid.

Een licht verstandelijke beperking is meer dan een laag IQ, het gaat ook over bijvoorbeeld probleemoplossend vermogen, communicatieve vaardigheden en reguleren van gedrag. Dit maakt mensen met een cognitieve beperking sociaal kwetsbaar. Zij willen net als ieder ander dolgraag erbij horen, gezien en serieus genomen worden. Ze leven in een vrije samenleving: ze kunnen gaan en staan waar ze willen en ze hebben de vrijheid om hun eigen keuzes te maken. Als samenleving vinden we deze vrijheid zo belangrijk dat we zo lang mogelijk willen wachten met ingrijpen en begrenzen.

Vrijheid is ongelijk verdeeld

Maar over wat voor soort vrijheid hebben we het eigenlijk? In de ethiek heet deze afwezigheid van beperkingen, van grenzen, negatieve vrijheid. Bij positieve vrijheid gaat het om aangeleerde vermogens tot handelen waarvoor opvoeding, scholing en oefening nodig is.

De balans tussen positieve en negatieve vrijheid is in onze samenleving ongelijk verdeeld. Mensen met beperkte cognitieve vaardigheden hebben een achterstand als het gaat om het verwerven van positieve vrijheid. Wanneer er tegelijker­tijd wel veel negatieve vrijheid is, ontstaat er een leegte. Anders gezegd: ze worden aan hun lot overgelaten. Dat heeft grote gevolgen voor hun welzijn en positie in de samenleving. Zij betalen de prijs voor hun vrijheid door in de problemen te geraken.

Geen ‘beleefde onoplettendheid’ maar een leven-ondersteunend web

Daarom zouden we hun positieve vrijheid moeten bevorderen. Bijvoorbeeld met minder zogenoemde ‘beleefde onoplettendheid’ en minder denken vanuit het rechtvaardigheidsidee. Bij de beleefde onoplettendheid, je niet ongevraagd met de ander bemoeien, wordt de denkfout gemaakt dat er uitsluitend naar het respect voor de negatieve vrijheid gekeken wordt, en niet naar het respect voor de positieve vrijheid (Blonk, 2018). Positieve vrijheid wordt alleen bevorderd wanneer mensen elkaar als medemens serieus nemen. Als we ons ongemakkelijk voelen bij een situatie of een persoon, omdat we het gevoel hebben dat er iets niet deugt, dan is dat een signaal dat we er iets mee moeten.

Ook de invalshoek van rechtvaardigheid (in termen van gelijkheid en gelijkwaardigheid, in- en uitsluiting, afhankelijkheid en autonomie, zelfstandigheid en machtsverschillen) heeft z’n grenzen: het beroep op rechten is alleen effectief wanneer er genoeg mensen in de samenleving zijn die zich iets aantrekken van het lot van anderen (Reinders, 1994).

Om kwetsbare jongeren met beperkte cognitieve vaardigheden in een sfeer van betrokkenheid en veiligheid serieus te nemen in de ontwikkeling van hun positieve vrijheid is het nodig om betrokken te zijn bij elkaars wel en wee. Deze betrokkenheid hoeven we niet vanaf de grond op te bouwen. Er zijn altijd al vormen van praktische betrokkenheid waar wij allemaal – bewust of onbewust – deel van uitmaken, die door alles heenlopen en het samenleven van mensen opbouwen. Joan Tronto (1993) spreekt in dit verband van ‘zorg’ als een leven-ondersteunend web. Hierin is zorg voor elkaar niet alleen iets dat door professionals wordt gedaan, maar een basisactiviteit van het leven en cement van een veilige samenleving.

Samenleving zit niet te wachten op mensen die minder snel zijn

Maar dit leven-ondersteunende web van betrekkingen staat ernstig onder druk. We leven in een samenleving die alsmaar sneller gaat en sterk gericht is op kansen op geluk (opleiding, baan, spullen, reizen zullen ons geluk maken). Niemand zit te wachten op mensen die minder snel zijn of het niet bij kunnen benen. Een samenleving die daarbij ook nog steeds complexer wordt en geraffineerdere verkooptechnieken gebruikt, zet structureel een grote groep mensen buiten spel of laat ze keer op keer aan het kortste eind trekken tegenover mensen die sneller zijn. Verder zien we dat de idealen van verzamelen en versnellen kritiekloos overgenomen worden zolang er niet actief gewerkt wordt aan de positieve vrijheid van alle burgers, maar in het bijzonder die van de kwetsbare burgers. Ook de zorg- en welzijnssector is geneigd in de val te trappen dat we de positie van de kwetsbare mensen met cognitieve beperkingen kunnen ‘fixen’ door hun mogelijkheden tot geluk te vergroten.

Wat echt nodig is, is wat anders: werken aan hun positieve vrijheid en weer­baarheid door ze op te nemen in een groter leven-ondersteunend web. Het opbouwen van zo’n web heeft een prijs, het kost inzet en inspanning. Maar doen we dit niet, dan laten we de mensen met beperkte cognitieve vaardigheden in de steek en verklaren we ze in zekere zin vogelvrij voor alle snellere en slimmere mensen met minder goede intenties.

Carlo Leget is hoogleraar Zorgethiek aan de Universiteit voor Humanistiek (UvH) en bijzonder hoogleraar zingeving en ethiek in de palliatieve zorg namens het Integraal Kankercentrum Nederland en de Associatie Hospicezorg Nederland.

 

Foto: Artiom P (Flickr Creative Commons)