‘Mijn man liet mij achter met hoge schulden en kleine kinderen. Toen mijn zus de kleren van haar kinderen aan mij gaf, om mij te helpen, realiseerde ik mij dat ik niet meer gewoon haar zus was, maar haar ‘arme’ zus was geworden. Maar ik nam het aan. Het was tenslotte voor de kinderen en ik kon het goed gebruiken’, aldus Fatima (47 jaar).
In het Haagse Laak, een stadsdeel met een hoger armoedecijfer dan elders in de stad, onderzocht innolab Laak Vitaal hoe arme mensen hun schrijnende situatie ervaren.1
Werken, presteren en consumeren is de norm
De meest vanzelfsprekende assumptie is dat iedereen een baan moet hebben. Daarnaast zijn er tal van kortingen en toeslagen om uit de schulden te blijven of te komen (Omlo, 2016; Gowricharn, 1998; 2000). Dit zijn financiële instrumenten om de burger in staat te stellen (weer) mee te doen in de samenleving waarin werken, presteren en consumeren de dominante normen zijn (Kunneman, 2014). Het beleid en alle bijbehorende interventies ondersteunen deze normen. En hier gaat het eigenlijk al mis. Want hiermee worden de rollen binnen een normatieve leefstijl vastgelegd.
Maar niet iedereen kan aan de eisen van de verwachte leefstijl voldoen. Je kunt bijvoorbeeld iemand aan een baan helpen, maar als die persoon een geestesziekte heeft, is het moeilijk om ‘normaal’ op een werkplek te functioneren en om de baan vast te houden. Of als iemand een financiële toelage krijgt, maar hij of zij is verslaafd of kan niet met geld omgaan, dan maakt die toelage weinig verschil in het verbeteren van de armoedesituatie. Het beleid houdt kortom geen rekening met de achterliggende oorzaken van de armoede.
Er zijn wel verschillen tussen armen
In ons onderzoek in Laak signaleerden wij drie categorieën armen. De eerste categorie, de zelfstandige armen, weet zich te redden met een minimuminkomen of zelfs met minder. Zij leeft zuinig, gaat weinig op vakantie en houdt de aanbiedingen in de reclamefolders in de gaten. Sommigen lukt het zelfs om op die manier te sparen. Deze zelfstandige armen vallen niet op als ‘arm’ en maken weinig gebruik van de financiële dienstverlening. In hun leefstijl spelen trots en onafhankelijkheid een grote rol.
De zichtbare armen vormen een tweede categorie: voor hen werkt het sociaal zekerheidsstelsel niet als vangnet. Zij ‘vallen’ er doorheen. Ze kunnen niet goed met geld omgaan, zijn vaak verslaafd, krijgen boetes voor overtredingen, zijn soms betrokken bij criminele activiteiten, hebben psychische problemen of een combinatie van deze zaken. Hierdoor is de financiële tegemoetkoming of ondersteuning niet effectief. Deze groep valt meer op in de samenleving. Aan hun uiterlijk is vaak te zien dat ze niet genoeg middelen hebben om zich te verzorgen. Categorie drie, de rechteloze armen, bestaat uit mensen die geen rechten hebben, zoals illegalen en mensen zonder papieren.
Allen ervaren de interactie met hulpverleners als vernederend
Ondanks de verschillen tussen deze categorieën, valt op dat iedereen zich in z’n waardigheid aangetast voelt in de interactie met hulpverleners, een situatie die zij als vernederend ervaren.
Alleen al het feit dat armen als ‘hulpvrager’ moeten aankloppen bij hulpverleners geeft een ongelijke relatie weer. Hun hulpbehoevendheid maakt hen extra kwetsbaar in de bejegening. Hulpverleners voeren het beleid uit om armoede te bestrijden en komen vaak over als drammerige ambtenaren die niet de moeite nemen om te luisteren.
Hulpverleners tasten waardigheid van hulpvragers aan
De armen in ons onderzoek noemden verschillende vormen van aantasting van waardigheid in de hulpverlening, variërend van verlies van onafhankelijkheid; behandeld worden als arm, minder en dom; rekenschap af moeten leggen; van het kastje naar de muur gestuurd worden; onbetrouwbaar geacht worden; en een inferieure arbeidscapaciteit hebben.
De hulpverleners bleken zich hier niet van bewust te zijn. Zij willen de mensen die zij voor zich hebben helpen financieel sterker te worden, maar erkennen ook dat zij soms het gevoel hebben vooral ‘controles’ uit te voeren. De bureaucratische regels, procedures, protocollen en de hoge caseload verhinderen hen vaak om de juiste hulp te bieden.
Het is aan de hulpverleners hun eigen beroepstrots te herpakken
Toch kunnen hulpverleners wel degelijk arme mensen helpen hun waardigheid te behouden. Door hen niet te behandelen als een (beleids-)object maar als een subject – een mens met emoties en gevoelens. Zij moeten daarnaast het subject als doel zien en dus niet het beleid. Tevens moeten zij aandacht hebben en zorgdragen voor gelijkwaardigheid, zelfstandigheid en zelfbeschikking in de interactie met anderen.
Deze drie punten zijn de kern van waardigheid (Bieri, 2015), en vormen van oudsher de basis voor de grondhouding van sociaal werkers (Hoijtink & Spierts, 2017). Het is aan de hulpverleners om de eigen beroepstrots te herpakken. Maar zolang het armoedebeleid slechts vanuit financieel oogpunt benaderd wordt, zal dit de interactie tussen hulpverlener en hulpvrager blijven beïnvloeden.
Jaswina Bihari-Elahi is onderzoeker bij het Lectoraat Grootstedelijke Ontwikkelingen en docent Social Work aan De Haagse Hogeschool.
Noot
1. Een uitgebreide versie van dit onderzoek staat beschreven in het binnenkort te verschijnen boek Verandering door actieonderzoek. In stadslabs op weg naar nieuwe praktijken, Uitgeverij Koninklijke van Gorcum.
Foto: Thomas_H_Photo (Flickr Creative Commons)