Zo nieuw is die ‘nieuwe economie’ nu ook weer niet

Het idee dat er door technologische ontwikkeling en toenemende globalisering een ‘nieuwe economie’ is ontstaan, is hardnekkig. Maar dat we nu in een wezenlijk andere tijd leven dan pakweg dertig jaar geleden, daarvoor is weinig bewijs, betogen Fabian Dekker en Ferry Koster in hun inleiding op een nieuw themanummer van Mens en Maatschappij.

De laatste jaren duikt de term ‘de nieuwe economie’ weer op, vaak in één adem genoemd met de opkomst van nieuwe technologie en globalisering. Neem bijvoorbeeld het nieuwe boek van tech-ondernemer Tim O’Reilly: De nieuwe economie. Bestaande beleidskaders en bedrijfsmodellen zouden vandaag de dag niet langer volstaan. Maar hoe nieuw is die ‘nieuwe economie’ eigenlijk?

Wat alle ideeën over ‘de nieuwe economie’ met elkaar gemeen hebben is dat de huidige tijd wordt gekenmerkt door technologische verandering (ICT en robotisering) en toenemende globalisering. Diezelfde twee factoren zijn op hun beurt weer belangrijke voorspellers van productiviteitsstijging én inkomensongelijkheid. Ze leiden tot goedkopere en efficiëntere productie, maar zorgen er ook voor dat het goedkoper is om laaggeschoolde arbeid te verplaatsen dan wel te automatiseren, waardoor de inkomensongelijkheid toeneemt.

Tegelijkertijd is verandering bij uitstek iets van alle tijden. Rond de eeuwwisseling werd namelijk ook al gesproken van een ‘informatierevolutie’ en ‘de nieuwe economie’ (SER 2002). Nog verder terug in de tijd sprak de Amerikaanse president Kennedy al zijn zorgen uit over ‘nieuwe’ economische tijden en perioden van massawerkloosheid en ongelijkheid als gevolg van opkomende automatisering. Is het beeld dat we ons momenteel in een wezenlijk ‘nieuwe’ tijd begeven wel conform de werkelijkheid?

Impact nieuwe technologie

De belangrijkste factor die de economie naar verwachting sterk doet veranderen is voortschrijdende technologische ontwikkeling. Vaak wordt verondersteld dat we aan de vooravond staan van een nieuwe (vierde) industriële revolutie, waarbij technologische ontwikkeling (zoals robotisering en kunstmatige intelligentie) aanzienlijk in tempo (en rekenkracht) is versneld.

Hier is ook wat voor te zeggen. De nieuwste smartphone is vele honderden keren slimmer dan de schaakcomputer Deep Blue, die in 1997 schaakgrootmeester Gary Kasparov versloeg. Er zijn zelfs al futuristen die verwachten dat er in de toekomst helemaal geen werk meer voorhanden is, omdat technologie via een groeiende hoeveelheid data steeds beter in staat is om taken van mensen over te nemen.

De geschiedenis leert ons echter dat dergelijke grote voorspellingen bijna nooit uitkomen. Er is vooralsnog weinig bewijs te vinden voor de stelling dat we nu in een wezenlijk andere tijd leven dan pakweg dertig jaar geleden. De mate waarin robots worden ingezet op de werkplek blijft achter bij de verwachtingen. En van technologische werkloosheid is al helemaal geen sprake, aangezien nieuwe technologie eerder leidt tot meer dan minder banen (OECD 2018).

Van technologische werkloosheid is geen sprake

Een van de aannames bij veel van de auteurs die schrijven over de ‘de nieuwe economie’ is dat versnelde technologische ontwikkeling ruimte biedt aan forse productiviteitsstijging. Zowel in Amerika als in Nederland (CPB 2017) lijkt hier niet echt sprake van te zijn. Sommigen spreken in dit verband daarom ook wel van ‘a human bias to feel that we live in special times’ (Borland & Coelli 2017).

En wat te denken van het ontstaan van nieuwe bedrijfsmodellen? Hoewel nieuwe technologie platformisering van de economie mogelijk maakt – denk bijvoorbeeld aan de opkomst van online platforms zoals Uber, Deliveroo en Helpling – wees recent onderzoek uit dat het met de omvang van die ‘nieuwe’ kluseconomie in ons land nog erg mee valt (SEO 2018). Bovendien lijken veel online platforms sterk op ‘oude’ uitzendbureaus, waardoor ze opeens helemaal niet meer zo ‘nieuw’ zijn als we denken (zie Verhulp 2018).

Of globalisering inkomensverschillen vergroot is de vraag

Een tweede aanname in discussies rond ‘de nieuwe economie’ is dat er sprake is van toenemende internationale concurrentie als gevolg van een grotere openheid van economieën. Hoewel globalisering niet iets is van de afgelopen jaren, valt er wel iets voor te zeggen dat de wereldwijde vervlechting van economieën een niveau heeft bereikt waardoor de gevolgen goed zichtbaar worden.

Zo zien we dat bedrijven zich meer en meer specialiseren in taken waarin ze het beste zijn. En met een toenemende wereldwijde concurrentie en handel wordt het voor bedrijven noodzakelijker om zo efficiënt mogelijk te produceren. Zodra de kosten van arbeid of ondersteunende activiteiten in een ander land lager zijn, dan zullen bedrijven ervoor kiezen om handelsactiviteiten te verplaatsen.

Tegelijkertijd laat het beschikbare onderzoek zien dat we de mate waarin bedrijven in Nederland werk verplaatsen niet moeten overschatten; nog geen 10 procent besteedt het werk mondiaal uit (CBS 2013). Ook de arbeidsmarkteffecten zijn beperkt. Het is niet zo dat outsourcing in ons land bijdraagt aan een grotere of langdurige werkloosheid (Gorter et al. 2013).

Daarnaast concluderen de economen Van Dijk & Van der Linde (2017) dat globalisering niet lijkt samen te gaan met inkomensongelijkheid in ons land. Dit betekent natuurlijk niet dat zich geen verschillen zouden voordoen in inkomensongelijkheid tussen huishoudens op verschillende momenten in de levensloop. Maar het is de vraag of globalisering als verklarende factor wel zo centraal hoort te staan in ons denken over ‘de nieuwe economie’ en inkomensverschillen.

Achterover leunen geen optie

De notie dat we in een echt ‘nieuwe economie’ leven lijkt ons al met al sterk overdreven. Althans, wanneer we kijken naar de veronderstelde versnelling van globalisering en nieuwe technologie en de gevolgen hiervan voor productiviteit en ongelijkheid. Dit neemt niet weg dat de wereld wel degelijk verandert – alleen net wat minder snel en dynamisch dan vaak wordt verondersteld.

Wat zichtbaar is geworden, is dat waar technologische ontwikkeling voorheen vooral de positie van lageropgeleiden onder druk zette, dit tegenwoordig het geval lijkt te zijn voor werkenden die zich begeven in het middensegment van de arbeidsmarkt. Want wat technologie wel doet is het overnemen van routinematige taken, zoals veel administratief werk in de zakelijke en financiële dienstverlening.

Een vorm van ingrijpen door de overheid en sociale partners is in die gevallen geen overbodige luxe. Een studie van Koster & Bos (2018) laat zien dat juist groepen werkenden in banen met een verhoogd risico om geautomatiseerd te worden, relatief weinig middelen hebben om hun arbeidsmarktpositie te kunnen verbeteren.

Dit alles betekent nog niet dat veranderingen zich ‘exponentieel’ voortbewegen door onze samenleving. De grote verwachte productiviteitsstijging is nog niet zichtbaar, met de opkomst van nieuwe technologie en moderne bedrijfsmodellen valt het allemaal nog wel mee (of tegen) en als het gaat om inkomensverschillen tussen mensen, dan lijkt dit eerder iets te zijn ‘van alle tijden’ en helemaal niet zo ‘nieuw’ als vaak wordt gedacht.

Fabian Dekker is arbeidssocioloog en verbonden aan Regioplan Beleidsonderzoek.

Ferry Koster is als socioloog werkzaam als universitair hoofddocent bij de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Deze bijdrage is een bewerking van het artikel ‘De nieuwe economie: what’s new?’ dat binnenkort verschijnt in een themanummer van het tijdschrift Mens en Maatschappij.

Foto: Antoon Kuper (Flickr Creative Commons)