COLUMN Gedrag en de hardware van de stad

Tot behoud van de gezondheid’, dat was het adagium van de 19e-eeuwse hygiënisten, die de volksgezondheid wilden verbeteren door preventief te werk te gaan. Gezondheidsleer richtte zich op gezond gedrag en op een gezonde samenleving, volksgezondheid stond voor een ‘solidariteit van belangen’.

Individuen moesten zich verantwoordelijk gaan voelen voor hun eigen gezondheid, maar de overheid moest ervoor zorgen dat ze die verantwoordelijkheid inderdaad op zich konden nemen. Een combinatie was nodig van gezondheidsvoorlichting en een goede publieke infrastructuur, met goede woningen, riolering en waterleiding. Bij veranderingen in de hardware van de stad namen gemeenten zelf het initiatief, maar gedragsverandering was lastiger, omdat vaststaande gewoonten in ‘het volk waren ingeweven en ingeleefd’. De relatie tussen gedrag en infrastructuur – dat was een steeds terugkerend thema in de politieke debatten van toen.

Ook in Richard Sennett’s boek Building and Dwelling. Ethics for the City (2018) is deze spanning een centraal thema. Hij spreekt van een tegenstelling tussen de ville en de cité, tussen de planners/makers/bouwers én gebruikers; tussen straten, gebouwen, ondergrondse netwerken en de manier waarop stedelingen leven, hun mentaliteit en hun omgangsvormen. Toen Sennett zijn boek schreef lag de Corona-pandemie nog in de toekomst verborgen, maar die catastrofe maakt de verhouding tussen ville en cité, tussen infrastructuur en gedrag op een nieuwe manier actueel.

Stringente gedragsregels

Vanaf 13 maart 2020 heeft de bevolking van Nederland zich te houden aan een reeks stringente gedragsregels. Geheel tegen hun gewoonte in moeten mensen contact met elkaar vermijden. ‘Houd 1,5 meter afstand!’, dat is de stelregel. De bestrijding van het Corona-virus heeft een zodanige urgentie dat gemeenten er korte metten mee maken als mensen zich daaraan niet houden. Eerst een waarschuwing en anders voor volwassenen een boete van €390.-. Hier en daar is op stoepen en wegen aangegeven hoe lang 1,5 meter is, er zijn overal waarschuwingsbordjes bordjes aangebracht, en in heel Amsterdam hangen gemeentelijke posters met teksten als ‘Hou je oma van de IC!’. De politie controleert, de gemeenten kunnen bijsturen door sportgelegenheden in parken en kinderspeelplaatsen bij te grote drukte alsnog af te sluiten, op het water is tijdens de Paasdagen een hele vloot uitgerukt om drukte op het water te voorkomen. Je went eraan, althans je schikt je erin, en bij oude beelden van de straat of van vrolijke feesten, denk je: ‘Pas op, niet zo dichtbij elkaar gaan staan.’

Op straat is het stil en daardoor kan je zonder gevaar heen en weer slingeren als je wilt uitwijken voor een passant. Maar als het wat drukker wordt zal dat niet meer lukken. De hardware van de stad zal dan nog meer gaan knellen dan nu al het geval is. Net als na de val van de muur, toen de wegen die in het voormalige Oost-Duitsland voor de Trabant werden aangelegd te klein bleken voor de Mercedes-Benz uit West-Berlijn.

Mensen hebben meer plaats nodig

Nu mensen zoveel plaats nodig hebben om veilig te kunnen leven passen ze niet meer samen op een fietspad of een bankje en zijn de restaurant-tafeltjes te krap. De klaslokalen zijn niet groot genoeg om hele klassen te herbergen, de stoep is te smal om jarigen toe te zingen, het perkje ongeschikt om met je oude moeder achter glas te praten. Het publieke domein is ingericht op de omgangsvormen van vroeger. De omgangsregels zijn veranderd, maar de publieke infrastructuur hinkt daar achteraan. Omgangsstandaarden zijn aangepast aan de bestrijding van het virus, en de gebouwde en gemaakte omgeving moet volgen.

Het is inmiddels de zesde week van de lockdown, en de nieuwe gedragsregels worden heel geleidelijk versoepeld. De 1,5 meter blijft voorlopig bestaan en dat betekent dat de hardware van het collectieve leven moet worden aangepast. In de klaslokalen wordt een deel van het meubilair opzij gezet om ruimte te maken voor het kleine aantal kinderen dat in een leslokaal passen. Winkeliers hangen folie tussen de klanten en de verkopers, en ze bakenen met gekleurde tape vakken af waar klanten op straat op gepaste afstand van elkaar moeten wachten; in supermarkten leggen ze trajecten aan waar winkelende klanten in eenrichtingsverkeer naar de uitgang worden geleid. Restaurants gebruiken slechts een deel van hun tafels en stoelen, maken compartimenten volgens het model van de poffertjeskraam, het is passen en meten om de wc en de uitgang bereikbaar te houden. (Nog helemaal afgezien van de vraag hoe ze met dat handjevol klanten hun bedrijven rendabel kunnen maken. Gaan ze met shifts werken, verzinnen ze andere oplossingen?) Het kan niet anders dan dat er veel geëxperimenteerd gaat worden, want niet alles in deze nieuwe omgeving valt te voorzien. Zijn deze ingrepen tijdelijk en hoe lang gaat tijdelijk duren?

Het stadsleven is complex

Sennett formuleert in Building and Dwelling een ethiek voor de stad, een ideaal van bescheiden stadsplanning. Hij wil aansluiten bij de wensen, behoeften en mogelijkheden van de bewoners, maar hanteert daarbij wel een eigen agenda. Het stadsleven is complex en niet rechtlijnig. Het is ambigue, en kent veel tegenstellingen en dilemma’s. De complexiteit ervan is inherent aan het 21e-eeuwse bestaan, en wie daarmee geen rekening houdt is bij Sennett aan het verkeerde adres.

Steden zijn veranderlijk en het leven is er onzeker – daar heeft Sennett meer dan gelijk in, maar hij ziet die kenmerken juist als bron van creativiteit. Steden kunnen op talloze manieren gemaakt en veranderd worden, zonder dat één manier de beste is. Het ontwerpen, bouwen en steeds opnieuw aanpassen ziet Sennett als open co-producties waarin stadsplanners, architecten, ingenieurs, ruimtelijke vormgevers, politici en ambtenaren een bescheiden plaats innemen, naast de gebruikers. Door tastend te experimenteren zoeken ze al doende naar geschikte vormen.

Sennetts lessen kunnen nuttig zijn

In deze tijden van extreme onzekerheid over hoe de wereld er de komende jaren uit zal zien, waarin schaarste en grote spanningen te verwachten zijn, kunnen Sennetts lessen zeker nuttig zijn. Openheid, bescheidenheid, oog voor de grilligheden van het leven in de 21e eeuw – dat zouden de uitgangspunten moeten zijn van plannen, ontwerpen, maken en bouwen. De manier waarop in Nederland eind april een poging werd gedaan om een contact-app te ontwerpen, is in dat verband een onderzoek waard.

Tot nu toe is het niet goed gegaan met de app, de tijd is te kort, de opdracht is onderschat, het is de vraag of de juiste mensen aan tafel zitten, maar het proces is zo gek nog niet. De bij het ontwerp betrokken deskundigen laten zich en public uit over wat er allemaal misloopt en wat er verkeerd is aan de app. Anders dan in China worden Nederlandse burgers niet zonder slag of stoot aan een van bovenaf opgelegd staaltje surveilllance-technologie onderworpen.

De app is er nog niet en het is de vraag of die er ooit zal komen, maar dit is een van de vele voorbeelden van het nut van experimenteren in onzekere situaties, van veel mensen mee laten kijken, om zo te achterhalen wat werkt en tegen welke prijs. Het gaat niet alleen over epidemiologie, niet alleen over technologie, maar ook over sociale verhoudingen en juist daarin kan Sennett behulpzaam zijn.

Rineke van Daalen is socioloog.

 

Foto copyright: Robert Lagendijk