COLUMN Het lijkt wel ‘De luizenmoeder’

De luizenmoeder heeft in korte tijd kans gezien om onderdeel te worden van ons collectieve bewustzijn. Een half woord is genoeg om elkaar te begrijpen. Ik kom bij de bloemenstal en zeg ‘Hallo, hallo’. De bloemenvrouw begint meteen ‘Hallo allemaal’ te zingen, en de bloemenman zegt: ‘Nou, ik vond dat ze de laatste keer echt te ver gingen. Hoe ze Achchchmed uitsprak. Dat vond ik echt niet kunnen, dat is echt discriminatie’. Ik had het eerder opgevat als het zoveelste bewijs van Anks sociale onhandigheid. Maar waar het om gaat is dat we allemaal precies weten waar het over gaat.

De serie heeft de status van Van Kooten en De Bie natuurlijk nog lang niet bereikt, die staan op eenzame hoogten, maar toch zijn er parallellen. Hoe vaak komt het niet voor dat je denkt: ‘Het lijkt Dr. Clavan wel’ of ‘Moeder en zoon’, of ‘Jacobse en Van Es die zouden er wel raad mee weten’. Als dat lukt, als een serie of een type mee gaat doen in het gewone leven, als een woord in de gewone woordenschat wordt opgenomen, dan is blijkbaar een gevoelige snaar geraakt. Dan is iets duidelijk gemaakt dat eerder nog geen articulatie had. Dan zijn we met andere ogen gaan kijken.

Zo merkte ik bij het nieuws van 6 maart dat De luizenmoeder ook mijn blik heeft veranderd. Het ging over het lerarentekort en hoe moeilijk het was om invallers te vinden en bij ziekte de school draaiende te houden. Een derde van de ouders met kinderen op de basisschool heeft er wel eens mee te maken gehad dat hun kinderen naar huis worden gestuurd en ze à la minute iets moeten regelen. Voor de vele jonge gezinnen met werkende ouders is dat rampzalig. Zelfs als alles volgens plan loopt blijft hun evenwicht wankel. Zodra de organisatie uit balans raakt, gaat het hele bouwwerk kantelen. En zoek je naar een oplossing door aan het ene radertje te draaien dan verschuif je de hele machinerie.

De leidster van de kinderopvang die de deur moet openen voor ouders met hun peuters, de rechter die een zitting heeft, de chirurg die geacht wordt te opereren, de voorzitter van een groot gezelschap, en al die anderen die node gemist kunnen worden – hoe lossen zij dit op? Bellen, bellen en nog eens bellen, een onmogelijke opgave, en voor velen op korte termijn niet glad te strijken.

In het Journaal zie je het drama zich voltrekken. De directeur van De vier leeuwen is niet te benijden. Hij moet die ochtend groep acht naar huis sturen en zegt daarover: ‘Ik vind het zelf wel heel vervelend als dit moet gebeuren. Maar ja. Zoals een dag van vandaag dat ik een aantal leerkrachten mis, lukt het me niet meer om klassen op te vangen.’ Er is niets grappigs aan de scène, wat had hij anders moeten zeggen, maar toch moeten we lachen. ‘Die man lijkt Anton van de Klimopschool wel.’

Het Journaal gaat nog verder. Het naar huis sturen van kinderen ‘[...] levert onvrede op en irritatie, die soms overgaat in agressie’. Er blijkt zelfs een cursus te bestaan, waarin leerkrachten en ouders beter met elkaar leren omgaan, en ook daar krijgen we een stukje van te zien.

In dat fragment lopen werkelijkheid en fictie nog sterker door elkaar heen. De directeur is in dit geval gespeeld. Van de ouder met wie hij praat weet ik dat niet zeker. De ouders zijn ‘echt’. De zorgelijke, licht onverzorgde en gespeelde directeur lijkt qua uiterlijk niet op Anton, de directeur van de Klimopschool, maar ook hier is het eerste wat je denkt: ‘Die cursus had Anton ook kunnen organiseren. Dat zou er net zo hebben uitgezien. Goh, wat zijn ze goed gecast en wat spelen ze goed’. En ook de boze ouder die verhaal komt halen, is zo weggelopen uit De Luizenmoeder. Er is maar één conclusie mogelijk: iedereen met kinderen op de basisschool speelt mee in de Luizenmoeder. De serie heeft de werkelijkheid ingehaald.

Rineke van Daalen is socioloog.